Engels-Nederlands woordenboek »

sob betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
sob [sobs] (a cry with a short, sudden expulsion of breath)
noun
[UK: sɒb]
[US: ˈsɑːb]

sniksubstantief
{c}

sob [sobbed, sobbing, sobs] (say (something) while sobbing)
verb
[UK: sɒb]
[US: ˈsɑːb]

snikkenwerkwoord

sob [sobbed, sobbing, sobs] (weep with convulsive gasps)
verb
[UK: sɒb]
[US: ˈsɑːb]

snotterenwerkwoord

sob story (sad story)
noun

smartlapsubstantief

tranentrekkersubstantief

sobbing (that or who sobs)
adjective
[UK: ˈsɒb.ɪŋ]
[US: ˈsɑːb.ɪŋ]

snotterendbijvoeglijk naamwoord

wenendbijvoeglijk naamwoord

sober [soberer, soberest] (not drunk)
adjective
[UK: ˈsəʊ.bə(r)]
[US: ˈsoʊ.bə(r)]

nuchterbijvoeglijk naamwoord

sober up (to become sober)
verb
[UK: ˈsəʊ.bə(r) ʌp]
[US: ˈsoʊ.bə(r) ʌp]

ontnuchterenwerkwoord

sobremesa (time spent at the table after eating)
noun

natafelensubstantief
{n}

sobriquet [sobriquets] (familiar name for a person)
noun
[UK: ˈsəʊ.brɪk.eɪ]
[US: ˈsoʊ.brɪk.eɪ]

bijnaamsubstantief

so be it (indication of acceptance)
phrase

het zij zophrase

civil disobedience (active and non-violent refusal to obey)
noun
[UK: ˈsɪ.vəl ˌdɪ.sə.ˈbiː.dɪəns]
[US: ˈsɪ.vəl ˌdɪ.sə.ˈbiː.diəns]

burgerlijke ongehoorzaamheidsubstantief
{f}

disobedience (refusal to obey)
noun
[UK: ˌdɪ.sə.ˈbiː.dɪəns]
[US: ˌdɪ.sə.ˈbiː.diəns]

ongehoorzaamheidsubstantief
{f}

disobedient (not obedient)
adjective
[UK: ˌdɪ.sə.ˈbiː.dɪənt]
[US: ˌdɪ.sə.ˈbiː.diənt]

ongehoorzaambijvoeglijk naamwoord

disobey [disobeyed, disobeying, disobeys] (to refuse to obey an order)
verb
[UK: ˌdɪ.sə.ˈbeɪ]
[US: ˌdɪ.sə.ˈbeɪ]

niet gehoorzamenwerkwoord

isobar [isobars] (line on a map connecting places of equal pressure)
noun
[UK: ˈaɪ.sə.bɑː(r)]
[US: ˈaɪ.sə.bɑːrr]

isobaarsubstantief
{f}

Zoek geschiedenis