snarl betekenis in Nederlands

Engels	Nederlands
snarl [snarls] (knot or complication of hair, thread, or the like, difficult to disentangle) noun [UK: snɑːl] [US: ˈsnɑːrl]	knoopsubstantief {m} knotsubstantief {m} {f}
snarl [snarled, snarling, snarls] (to entangle) verb [UK: snɑːl] [US: ˈsnɑːrl]	strikkenwerkwoord verstrikkenwerkwoord
snarl [snarled, snarling, snarls] (To growl) verb [UK: snɑːl] [US: ˈsnɑːrl]	brommenwerkwoord grommenwerkwoord
snarl [snarled, snarling, snarls] (To speak crossly) verb [UK: snɑːl] [US: ˈsnɑːrl]	snauwenwerkwoord

Zoek geschiedenis