Engels | Nederlands |
---|---|
smooth (domestic animal having a smooth coat) noun [UK: smuːð] [US: ˈsmuːð] | gladhuidigesubstantief |
smooth [smoother, smoothest] (food or drink: not grainy; having an even texture) adjective [UK: smuːð] [US: ˈsmuːð] | fijnbijvoeglijk naamwoord zachtbijvoeglijk naamwoord |
smooth [smoother, smoothest] (lacking friction, not rough) adjective [UK: smuːð] [US: ˈsmuːð] | gladbijvoeglijk naamwoord |
smooth [smoothed, smoothing, smooths] (make smooth) verb [UK: smuːð] [US: ˈsmuːð] | glad makenwerkwoord gladstrijkenwerkwoord |
smooth (smoothing action) noun [UK: smuːð] [US: ˈsmuːð] | strelingsubstantief zwaaisubstantief |
smooth (something which is smooth or easy) noun [UK: smuːð] [US: ˈsmuːð] | gladheidsubstantief gladssubstantief |
smooth [smoother, smoothest] (without difficulty) adjective [UK: smuːð] [US: ˈsmuːð] | vlotbijvoeglijk naamwoord |
smooth snake (Coronella austriaca) noun | gladde slangsubstantief |
smoothen [smoothened, smoothening, smoothens] (become smooth) verb [UK: ˈsmuː.ðən] [US: ˈsmuː.ðən] | glad wordenwerkwoord |
smoothen [smoothened, smoothening, smoothens] (make smooth) verb [UK: ˈsmuː.ðən] [US: ˈsmuː.ðən] | afvlakkenwerkwoord glad makenwerkwoord gladstrijkenwerkwoord |
smoothie (drink) noun [UK: ˈsmuːði] [US: ˈsmuːði] | smoothiesubstantief |
smoothie (smooth-talker) noun [UK: ˈsmuːði] [US: ˈsmuːði] | gladakkersubstantief gladjanussubstantief |
smoothness (condition of being smooth) noun [UK: ˈsmuːð.nəs] [US: ˈsmuːð.nəs] | gladheidsubstantief |