Engels-Nederlands woordenboek »

she betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
harsh [harsher, harshest] (severe or cruel)
adjective
[UK: hɑːʃ]
[US: ˈhɑːrʃ]

zwaarbijvoeglijk naamwoord

Hashemite Kingdom of Jordan proper noun
[UK: ˈhæ.ʃə.ˌmaɪt ˈkɪŋ.dəm əv ˈdʒɔːd.n̩]
[US: ˈhæ.ʃə.ˌmaɪt ˈkɪŋ.dəm əv ˈdʒɔːr.dn̩]

Hasjemitisch Koninkrijk Jordaniëeigennam
{n}

hash [hashes] (chopped food, especially meat and potatoes)
noun
[UK: hæʃ]
[US: ˈhæʃ]

hacheesubstantief
{m} {n}

hash [hashes] (clipped form of hashish)
noun
[UK: hæʃ]
[US: ˈhæʃ]

hasjsubstantief

hash [hashes] (the # symbol)
noun
[UK: hæʃ]
[US: ˈhæʃ]

hekjesubstantief

kruisjesubstantief

hogshead (measure of capacity for liquids)
noun
[UK: ˈhɒɡz.hed]
[US: ˈhɒɡz.hed]

okshoofdsubstantief

oxhoofdsubstantief

hot flush [hot flushes] (sudden sensation of heat, symptom of the menopause)
noun

opvliegersubstantief
{m}

Icelandic Sheepdog noun
[UK: aɪs.ˈlən.dɪk ˈʃiːp.dɒɡ]
[US: aɪs.ˈlæn.dɪk ˈʃiːp.dɔːɡ]

IJslandse herdershondsubstantief
{m}

if my aunt had balls, she'd be my uncle (proverb)
phrase

als mijn tante wieltjes hadphrase

dan was ze een locomotiefphrase

impoverish [impoverished, impoverishing, impoverishes] (to deprive of some strength or richness)
verb
[UK: ɪm.ˈpɒ.və.rɪʃ]
[US: ˌɪm.ˈpɑː.vrɪʃ]

verzwakkenwerkwoord

impoverish [impoverished, impoverishing, impoverishes] (to make poor)
verb
[UK: ɪm.ˈpɒ.və.rɪʃ]
[US: ˌɪm.ˈpɑː.vrɪʃ]

verarmenwerkwoord

in a nutshell (in summary)
adverb
[UK: ɪn ə ˈnʌt ʃel]
[US: ɪn ə ˈnʌ.ˌtʃel]

in een notendopbijwoord

Ingushetia (federal subject of Russia)
proper noun

Ingoesjetiëeigennam

jellyfish [jellyfishes] (aquatic animal)
noun
[UK: ˈdʒe.lɪ.fɪʃ]
[US: ˈdʒe.li.ˌfɪʃ]

kwalsubstantief
{f}

kingfisher [kingfishers] (any of various birds of the suborder Alcedines)
noun
[UK: ˈkɪŋ.fɪ.ʃə(r)]
[US: ˈkɪŋ.ˌfɪ.ʃər]

ijsvogelsubstantief
{m}

kosher (in accordance with Jewish law)
adjective
[UK: ˈkəʊ.ʃə(r)]
[US: ˈkoʊ.ʃə(r)]

koosjerbijvoeglijk naamwoord

languish [languished, languishing, languishes] (to be neglected, to make little progress)
verb
[UK: ˈlæŋ.ɡwɪʃ]
[US: ˈlæŋ.ɡwɪʃ]

stagnerenwerkwoord

languish [languished, languishing, languishes] (to live in miserable conditions)
verb
[UK: ˈlæŋ.ɡwɪʃ]
[US: ˈlæŋ.ɡwɪʃ]

kwijnenwerkwoord

wegkwijnenwerkwoord

languish [languished, languishing, languishes] (to lose strength and become weak)
verb
[UK: ˈlæŋ.ɡwɪʃ]
[US: ˈlæŋ.ɡwɪʃ]

verslappenwerkwoord

verzwakkenwerkwoord

languish [languished, languishing, languishes] (to pine away with longing)
verb
[UK: ˈlæŋ.ɡwɪʃ]
[US: ˈlæŋ.ɡwɪʃ]

smachtenwerkwoord

verlangenwerkwoord

leaf sheath noun

bladschedesubstantief
{f}

leash [leashes] (a set of three)
noun
[UK: liːʃ]
[US: ˈliːʃ]

drietalsubstantief
{n}

leash [leashes] (long cord for dogs)
noun
[UK: liːʃ]
[US: ˈliːʃ]

lijnsubstantief
{f}

lungfish [lungfishes] (air-breathing fish of the class Dipnoi)
noun
[UK: ˈlʌŋ.fɪʃ]
[US: ˈlʌŋ.ˌfɪʃ]

longvissubstantief
{m}

lush [lusher, lushest] (amazing, cool, fantastic, wicked)
adjective
[UK: lʌʃ]
[US: ˈləʃ]

coolbijvoeglijk naamwoord

de maxbijvoeglijk naamwoord

tofbijvoeglijk naamwoord

wijsbijvoeglijk naamwoord

lush [lusher, lushest] (beautiful, sexy)
adjective
[UK: lʌʃ]
[US: ˈləʃ]

sexybijvoeglijk naamwoord

lush [lusher, lushest] (dense, teeming with life)
adjective
[UK: lʌʃ]
[US: ˈləʃ]

groenbijvoeglijk naamwoord

levendbijvoeglijk naamwoord

lush [lusher, lushest] (luxuriant, delicious)
adjective
[UK: lʌʃ]
[US: ˈləʃ]

delicieusbijvoeglijk naamwoord

luxurieusbijvoeglijk naamwoord

weelderigbijvoeglijk naamwoord

891011

Zoek geschiedenis