Engels-Nederlands woordenboek »

resist betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
resist [resisted, resisting, resists] (to withstand actions or effects of)
verb
[UK: rɪ.ˈzɪst]
[US: rə.ˈzɪst]

weerstaanwerkwoord

zich verzettenwerkwoord

resistance [resistances] (act of resisting)
noun
[UK: rɪ.ˈzɪ.stəns]
[US: rə.ˈzɪ.stəns]

verzetsubstantief
{n}

weerstandsubstantief
{m}

resistant (a person who resists)
noun
[UK: rɪ.ˈzɪ.stənt]
[US: rə.ˈzɪ.stənt]

verzetsstrijdersubstantief
{m}

resistor [resistors] (an electric component that transmits current in direct proportion to the voltage across it)
noun
[UK: rɪ.ˈzɪ.stə(r)]
[US: rɪ.ˈzɪ.stər]

weerstandsubstantief
{m}

resistor [resistors] (one who resists, especially a person who fights against an occupying army)
noun
[UK: rɪ.ˈzɪ.stə(r)]
[US: rɪ.ˈzɪ.stər]

verzetsstrijdersubstantief
{m}

air resistance (friction that slows things moving through air)
noun
[UK: eə(r) rɪ.ˈzɪ.stəns]
[US: ˈer rə.ˈzɪ.stəns]

luchtweerstandsubstantief
{m}

fire-resistant adjective
[UK: ˈfaɪə(r) rɪ.ˈzɪ.stənt]
[US: ˈfaɪər rə.ˈzɪ.stənt]

brandwerendbijvoeglijk naamwoord

heat-resistant (resistant to fire or heat)
adjective
[UK: ˈhiː.trɪ.ˌzɪ.stənt]
[US: ˈhiː.trɪ.ˌzɪ.stənt]

hittebestendigbijvoeglijk naamwoord

irresistible (not able to be resisted)
adjective
[UK: ˌɪ.rɪ.ˈzɪ.stəb.l̩]
[US: ˌɪ.rə.ˈzɪ.stəb.l̩]

onweerstaanbaarbijvoeglijk naamwoord