Engels-Nederlands woordenboek »

remit betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
remit [remitted, remitting, remits] (to allow to slacken)
verb
[UK: rɪ.ˈmɪt]
[US: ri.ˈmɪt]

afnemenwerkwoord

verslappenwerkwoord

remit [remitted, remitting, remits] (to forgive, pardon)
verb
[UK: rɪ.ˈmɪt]
[US: ri.ˈmɪt]

vergevenwerkwoord

remit [remitted, remitting, remits] (to give up, cease doing)
verb
[UK: rɪ.ˈmɪt]
[US: ri.ˈmɪt]

opgevenwerkwoord

stopzettenwerkwoord

remit [remitted, remitting, remits] (to give up; to surrender; to resign)
verb
[UK: rɪ.ˈmɪt]
[US: ri.ˈmɪt]

overgevenwerkwoord

remit [remitted, remitting, remits] (to refer for deliberation, judgment, etc.)
verb
[UK: rɪ.ˈmɪt]
[US: ri.ˈmɪt]

verwijzenwerkwoord

remit [remitted, remitting, remits] (to refrain from exacting or enforcing)
verb
[UK: rɪ.ˈmɪt]
[US: ri.ˈmɪt]

opheffenwerkwoord

remit [remitted, remitting, remits] (to restore)
verb
[UK: rɪ.ˈmɪt]
[US: ri.ˈmɪt]

herstellenwerkwoord

remit [remitted, remitting, remits] (to send back)
verb
[UK: rɪ.ˈmɪt]
[US: ri.ˈmɪt]

terugzendenwerkwoord

remit [remitted, remitting, remits] (to show a lessening or abatement of a specified quality)
verb
[UK: rɪ.ˈmɪt]
[US: ri.ˈmɪt]

doen afnemenwerkwoord

remit [remitted, remitting, remits] (to transmit or send)
verb
[UK: rɪ.ˈmɪt]
[US: ri.ˈmɪt]

versturenwerkwoord

remittance [remittances] (a payment to a remote recipient)
noun
[UK: rɪ.ˈmɪtns]
[US: ri.ˈmɪ.təns]

overschrijvingsubstantief
{f}

extremity [extremities] (furthest point)
noun
[UK: ɪk.ˈstre.mɪ.ti]
[US: ɪk.ˈstre.mə.ti]

extremiteitsubstantief
{f}

uiteindesubstantief
{n}

uiterste [uitersten]substantief
{n}