Engels-Nederlands woordenboek »

re betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
recalcitrant (marked by a stubborn unwillingness to obey figures of authority)
adjective
[UK: rɪˈk.æl.sɪ.trənt]
[US: rɪˈk.æl.sə.trənt]

weerbarstigbijvoeglijk naamwoord

weerspannigbijvoeglijk naamwoord

recall [recalls] (product recall)
noun
[UK: rɪˈk.ɔːl]
[US: ˈriːˌkɒl]

product recallsubstantief

terughaalactiesubstantief

recall [recalled, recalling, recalls] (to remember, recollect)
verb
[UK: rɪˈk.ɔːl]
[US: ˈriːˌkɒl]

herinnerenwerkwoord

recant [recanted, recanting, recants] (to withdraw or repudiate formally and publicly)
verb
[UK: rɪˈkænt]
[US: riˈkænt]

intrekkenwerkwoord

terugtrekkenwerkwoord

recapitulate [recapitulated, recapitulating, recapitulates] (to summarize or repeat in concise form)
verb
[UK: ˌriːk.ə.ˈpɪ.tʃʊ.leɪt]
[US: ˌrik.ə.ˈpɪ.tʃə.ˌlet]

samenvattenwerkwoord

recapitulation [recapitulations] (subsequent enumeration of the major points)
noun
[UK: ˌriːk.ə.ˌpɪ.tʃʊ.ˈleɪʃ.n̩]
[US: ˌriːk.ə.ˌpɪ.tʃʊ.ˈleɪʃ.n̩]

recapitulatiesubstantief

recede [receded, receding, recedes] (move back, move away)
verb
[UK: rɪ.ˈsiːd]
[US: rə.ˈsiːd]

zich terugtrekkenwerkwoord

recede [receded, receding, recedes] (take back)
verb
[UK: rɪ.ˈsiːd]
[US: rə.ˈsiːd]

terugnemenwerkwoord

receipt [receipts] (act of receiving)
noun
[UK: rɪ.ˈsiːt]
[US: rə.ˈsiːt]

ontvangensubstantief
{n}

ontvangstsubstantief

receipt [receipts] (amount received)
noun
[UK: rɪ.ˈsiːt]
[US: rə.ˈsiːt]

inkomstensubstantief
{Pl}

ontvangstensubstantief
{Pl}

receipt [receipts] (obsolete: recipe)
noun
[UK: rɪ.ˈsiːt]
[US: rə.ˈsiːt]

receptsubstantief

voorschriftsubstantief
{n}

receipt [receipted, receipting, receipts] (to give a receipt)
verb
[UK: rɪ.ˈsiːt]
[US: rə.ˈsiːt]

een ontvangstbewijs gevenwerkwoord

receipt [receipted, receipting, receipts] (to mark a bill)
verb
[UK: rɪ.ˈsiːt]
[US: rə.ˈsiːt]

voor ontvangst aftekenenwerkwoord

receipt [receipts] (written acknowledgement)
noun
[UK: rɪ.ˈsiːt]
[US: rə.ˈsiːt]

betalingsbewijssubstantief
{n}

bonnetjesubstantief
{n}

kwitantiesubstantief
{n}

ontvangsbewijssubstantief
{n}

reçusubstantief
{n}

receive [received, receiving, receives] (to take what is offered, accept from another)
verb
[UK: rɪ.ˈsiːv]
[US: rə.ˈsiːv]

krijgenwerkwoord

ontvangenwerkwoord

Received Pronunciation (form of English pronunciation)
proper noun
[UK: rɪ.ˈsiːvd prə.ˌnʌn.sɪ.ˈeɪʃ.n̩]
[US: rə.ˈsiːvd proˌnən.si.ˈeɪʃ.n̩]

Received Pronunciationeigennam

receiver [receivers] (person appointed to settle financial affairs)
noun
[UK: rɪ.ˈsiː.və(r)]
[US: rə.ˈsiː.vər]

curatorsubstantief

receiver [receivers] (telephone handset)
noun
[UK: rɪ.ˈsiː.və(r)]
[US: rə.ˈsiː.vər]

hoornsubstantief

recent (having happened a short while ago)
adjective
[UK: ˈriːsnt]
[US: ˈriː.sənt]

recentbijvoeglijk naamwoord

recently (in the recent past)
adverb
[UK: ˈriːs.n̩t.li]
[US: ˈriːs.n̩t.li]

laatstbijwoord

onlangsbijwoord

overlaatstbijwoord

recentelijkbijwoord

reception [receptions] (act of receiving)
noun
[UK: rɪ.ˈsep.ʃn̩]
[US: rə.ˈsep.ʃn̩]

ontvangstsubstantief

reception [receptions] (social engagement)
noun
[UK: rɪ.ˈsep.ʃn̩]
[US: rə.ˈsep.ʃn̩]

receptiesubstantief
{f}

receptionist [receptionists] (employee who receives visitors and/or calls, typically in an office setting)
noun
[UK: rɪ.ˈsep.ʃə.nɪst]
[US: rə.ˈsep.ʃə.nəst]

onthaalbediendesubstantief
{m}

receptionistsubstantief
{m}

receptive (ready to receive something, especially new concepts or ideas)
adjective
[UK: rɪ.ˈsep.tɪv]
[US: rə.ˈsep.tɪv]

ontvankelijkbijvoeglijk naamwoord

vatbaarbijvoeglijk naamwoord

3456

Zoek geschiedenis