Engels-Nederlands woordenboek »

pout betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
pout [pouts] (facial expression)
noun
[UK: paʊt]
[US: ˈpaʊt]

pruilmondjesubstantief
{n}

tuitsubstantief
{m} {f}

tuitmondjesubstantief
{n}

pout [pouted, pouting, pouts] (push out one’s lips)
verb
[UK: paʊt]
[US: ˈpaʊt]

de lippen tuitenwerkwoord

pruilenwerkwoord

pouty [poutier, poutiest] (angry in a cute way)
adjective
[UK: ˈpaʊ.ti]
[US: ˈpaʊ.ti]

pruilendbijvoeglijk naamwoord

downspout (vertical pipe or conduit)
noun
[UK: dˈaʊnspaʊt]
[US: dˈaʊnspaʊt]

regenpijpsubstantief
{c}

dropout [dropouts] (slot in a bicycle frame to hold the axle of a wheel)
noun
[UK: ˈdrɒ.paʊt]
[US: ˈdrɑː.ˌpɑːwt]

padsubstantief
{c}

patsubstantief
{c}

uitvaleindesubstantief
{f}

eelpout [eelpouts] (fish of the family Zoarcidae)
noun
[UK: ˈiːl.ˌpɑːwt]
[US: ˈiːl.ˌpɑːwt]

puitaalsubstantief

spout [spouts] (a tube through which liquid is poured or discharged)
noun
[UK: spaʊt]
[US: ˈspaʊt]

tuitsubstantief
{m} {f}

spout [spouted, spouting, spouts] (to gush forth in a stream)
verb
[UK: spaʊt]
[US: ˈspaʊt]

spuitenwerkwoord

waterspout (channel through which water is discharged)
noun
[UK: ˈwɔː.tə.spaʊt]
[US: ˈwɔːr.tə.spaʊt]

waterspuwersubstantief
{m}

waterspout (tornado that occurs over a body of water)
noun
[UK: ˈwɔː.tə.spaʊt]
[US: ˈwɔːr.tə.spaʊt]

waterhoossubstantief
{f}