pier betekenis in Nederlands
| Engels | Nederlands |
|---|---|
| pier [piers] (raised platform built from the shore out over water) noun [UK: pɪə(r)] [US: ˈpɪr] | piersubstantief |
| pier [piers] (structure supporting the junction between two spans of a bridge) noun [UK: pɪə(r)] [US: ˈpɪr] | pijlersubstantief |
| piercing [piercings] (hole for jewelry) noun [UK: ˈpɪəs.ɪŋ] [US: ˈpɪrs.ɪŋ] | piercingsubstantief |
| Pieria (Greek prefecture) proper noun | Piëriaeigennam |
| copier [copiers] (machine) noun [UK: ˈkɒ.piə(r)] [US: ˈkɑː.piər] | kopieerapparaatsubstantief |
| crappy [crappier, crappiest] (covered in, containing feces) adjective [UK: ˈkræ.pi] [US: ˈkræ.pi] | bekaktbijvoeglijk naamwoord |
| creepy [creepier, creepiest] (producing a fearful sensation) adjective [UK: ˈkriː.pi] [US: ˈkriː.pi] | griezeligbijvoeglijk naamwoord |
| croupier [croupiers] (person who collects bets and pays out winnings at a gambling table) noun [UK: ˈkruː.pɪeɪ] [US: ˈkruː.pɪeɪ] | croupiersubstantief spelleidersubstantief spelleidstersubstantief |
| floppy [floppier, floppiest] (limp, not hard, firm or rigid; flexible) adjective [UK: ˈflɒ.pi] [US: ˈflɑː.pi] | slapbijvoeglijk naamwoord |
| frumpy [frumpier, frumpiest] (dowdy, unfashionable) adjective [UK: ˈfrʌm.pi] [US: ˈfrʌm.pi] | ouderwetsbijvoeglijk naamwoord stijlloosbijvoeglijk naamwoord |
| grumpy [grumpier, grumpiest] (unhappy and/or irritable) adjective [UK: ˈɡrʌm.pi] [US: ˈɡrʌm.pi] | korzeligbijvoeglijk naamwoord kribbigbijvoeglijk naamwoord |
| happy [happier, happiest] (appropriate, apt, felicitous) adjective [UK: ˈhæp.i] [US: ˈhæp.i] | bedrevenbijvoeglijk naamwoord handigbijvoeglijk naamwoord kundigbijvoeglijk naamwoord |
| happy [happier, happiest] (content (to do something); having no objection (to something)) adjective [UK: ˈhæp.i] [US: ˈhæp.i] | tevredenbijvoeglijk naamwoord |
| happy [happier, happiest] (contented, joyous) adjective [UK: ˈhæp.i] [US: ˈhæp.i] | blijbijvoeglijk naamwoord gelukkigbijvoeglijk naamwoord |
| jumpy [jumpier, jumpiest] (nervous and excited) adjective [UK: ˈdʒʌm.pi] [US: ˈdʒʌm.pi] | nerveusbijvoeglijk naamwoord nerveuzebijvoeglijk naamwoord zenuwachtigbijvoeglijk naamwoord zenuwachtigebijvoeglijk naamwoord |
| loopy [loopier, loopiest] (Having loops) adjective [UK: ˈluː.pi] [US: ˈluː.pi] | vol bochtenbijvoeglijk naamwoord |
| loopy [loopier, loopiest] (Idiotic, crazy or drunk) adjective [UK: ˈluː.pi] [US: ˈluː.pi] | bezopenbijvoeglijk naamwoord geschiftbijvoeglijk naamwoord |
| occupier [occupiers] (one who occupies) noun [UK: ˈɒ.kjʊ.paɪə(r)] [US: ˈɑː.kjə.ˌpaɪər] | bezettersubstantief |
| papier-mâché (paper mixed with glue to create a sculptural object) noun [UK: ˌpæ.pɪeɪ ˈmæ.ʃeɪ] [US: ˌpæ.pɪeɪ ˈmæ.ʃeɪ] | papier-machésubstantief |
| peppy [peppier, peppiest] (energetic) adjective [UK: ˈpe.pi] [US: ˈpe.pi] | energetischbijvoeglijk naamwoord |
| rapier [rapiers] (slender straight sharply pointed sword) noun [UK: ˈreɪ.pɪə(r)] [US: ˈreɪ.piər] | rapiersubstantief |
| raspy [raspier, raspiest] (rough, raw) adjective [UK: ˈrɑː.spi] [US: ˈræ.spi] | rauwbijvoeglijk naamwoord |
| Saint Pierre and Miquelon (overseas territory of France) proper noun | Saint-Pierre en Miqueloneigennam |
| sappy [sappier, sappiest] (excessively sweet, emotional, nostalgic; cheesy; mushy) adjective [UK: ˈsæ.pi] [US: ˈsæ.pi] | honingzoetbijvoeglijk naamwoord meligbijvoeglijk naamwoord sentimenteelbijvoeglijk naamwoord stroperigbijvoeglijk naamwoord |
| sappy [sappier, sappiest] (having sap) adjective [UK: ˈsæ.pi] [US: ˈsæ.pi] | sap-bijvoeglijk naamwoord sappigbijvoeglijk naamwoord |
