Engels-Nederlands woordenboek »

peel betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
peel [peels] (skin of a fruit)
noun
[UK: piːl]
[US: ˈpiːl]

schilsubstantief
{f}

peel [peels] (spadelike implement for removing loaves from an oven)
noun
[UK: piːl]
[US: ˈpiːl]

broodschietersubstantief
{m}

ovenpaalsubstantief
{m}

ovenschietersubstantief
{m}

ovenschopsubstantief
{f}

peel [peeled, peeling, peels] (to remove skin)
verb
[UK: piːl]
[US: ˈpiːl]

schillenwerkwoord

peeler [peelers] (kitchen utensil)
noun
[UK: ˈpiː.lə(r)]
[US: ˈpiː.lər]

schilmesjesubstantief
{n}

peeling (act of removing the outer surface in strips)
noun
[UK: ˈpiːl.ɪŋ]
[US: ˈpiːl.ɪŋ]

schillensubstantief
{n}

banana peel (outermost layer of the banana)
noun
[UK: bə.ˈnɑː.nə piːl]
[US: bə.ˈnæ.nə ˈpiːl]

bananenschilsubstantief
{f}