Engels-Nederlands woordenboek »

pastor betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
pastor [pastors] noun
[UK: ˈpɑː.stə(r)]
[US: ˈpæ.stər]

domineesubstantief
{m}

pastoorsubstantief
{m}

pastoral [pastorals] (letter of a pastor)
noun
[UK: ˈpɑː.stə.rəl]
[US: ˈpæ.stə.rəl]

herderlijke briefsubstantief
{m}

pastoral (of or pertaining to shepherds)
adjective
[UK: ˈpɑː.stə.rəl]
[US: ˈpæ.stə.rəl]

pastoraalbijvoeglijk naamwoord

pastoral [pastorals] (poem)
noun
[UK: ˈpɑː.stə.rəl]
[US: ˈpæ.stə.rəl]

pastoralesubstantief
{f}

Zoek geschiedenis