Engels-Nederlands woordenboek »

oven betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
oven [ovens] (chamber used for baking or heating)
noun
[UK: ˈʌv.n̩]
[US: ˈʌv.n̩]

ovensubstantief
{m}

oven glove (glove designed to carry hot oven trays)
noun

ovenhandschoensubstantief
{m}

ovenwantsubstantief
{f}

ovenbird (Seiurus auricapilla)
noun

ovenvogelsubstantief

Ark of the Covenant (the sacred container, a gold-plated wooden chest)
proper noun
[UK: ɑːk əv ðə ˈkʌ.və.nənt]
[US: ˈɑːrk əv ðə ˈkʌ.və.nənt]

Ark van het Verbondeigennam
{?}

verbondsarkeigennam
{m} {f}

cleave [clove, cloven, cleaving, cleaves] (intransitive to split)
verb
[UK: kliːv]
[US: ˈkliːv]

splitsenwerkwoord

cleave [clove, cloven, cleaving, cleaves] (transitive to split or sever)
verb
[UK: kliːv]
[US: ˈkliːv]

klievenwerkwoord

coven [covens] (clique)
noun
[UK: ˈkʌv.n̩]
[US: ˈkʌv.n̩]

klieksubstantief
{m}

coven [covens] (formal group or assembly of witches)
noun
[UK: ˈkʌv.n̩]
[US: ˈkʌv.n̩]

heksenkringsubstantief
{m}

covenant [covenants] (binding agreement)
noun
[UK: ˈkʌ.və.nənt]
[US: ˈkʌ.və.nənt]

verbondsubstantief
{n}

disprove [disproved, disproven, disproving, disproves] (to refute)
verb
[UK: ˌdɪs.ˈpruːv]
[US: ˌdɪ.ˈspruːv]

ontkrachtenwerkwoord

weerleggenwerkwoord

Dutch oven (cooking pot)
noun
[UK: ˈdʌ.tʃʌvn]
[US: ˈdʌ.tʃʌvn]

braadpansubstantief
{m}

Eindhoven (city in the Netherlands)
proper noun
[UK: ˈaɪnd.hɒv.n̩]
[US: ˈaɪndˌho.vn̩]

Eindhoveneigennam
{n}

Franco-Provençal (a Romance language)
proper noun

Arpitaanseigennam
{n}

Francoprovençaalseigennam
{n}

interweave [interwove, interwoven, interweaving, interweaves] (to combine through weaving)
verb
[UK: ˌɪn.tə.ˈwiːv]
[US: ˌɪn.təˈr.wiːv]

aanelkaarwevenwerkwoord

microwave oven (oven using microwave energy)
noun
[UK: ˈmaɪk.rə.weɪv ˈʌv.n̩]
[US: ˈmaɪk.rə.weɪv ˈʌv.n̩]

magnetronsubstantief
{m}

magnetronovensubstantief
{m}

microgolfsubstantief
{m}

microgolfovensubstantief
{m}

novena [novenae] (a recitation of prayers for nine days)
noun
[UK: nˈəʊvnə nˈəʊvniː]
[US: nˈoʊvnə nˈoʊvniː]

noveensubstantief

proven adjective
[UK: ˈpruːv.n̩]
[US: ˈpruːv.n̩]

bewezenbijvoeglijk naamwoord

prove [proved, proven, proving, proves] (to demonstrate that something is true; to give proof for)
verb
[UK: pruːv]
[US: ˈpruːv]

aantonenwerkwoord

bewijs leverenwerkwoord

bewijzenwerkwoord

bewijzen leverenwerkwoord

prove [proved, proven, proving, proves] (to turn out; to manifest)
verb
[UK: pruːv]
[US: ˈpruːv]

blijkenwerkwoord

uitwijzenwerkwoord

provenance [provenances] (place or source of origin)
noun
[UK: ˈprɒ.və.nəns]
[US: ˈprɑː.və.nəns]

herkomstsubstantief

Provence (region in France)
proper noun
[UK: ˈprovəns]
[US: ˈprovəns]

Provenceeigennam
{f}

Provençal (dialect of the Occitan language)
proper noun

Provençaalseigennam
{n}

Republic of Slovenia (official name of Slovenia)
proper noun
[UK: rɪ.ˈpʌ.blɪk əv sləʊ.ˈviːn.iə]
[US: ri.ˈpʌ.blək əv sloʊ.ˈviːn.iə]

Republiek Sloveniëeigennam
{f}

Slovene [Slovenes] (a person)
noun
[UK: ˈsləʊv.iːn]
[US: ˈsloʊv.iːn]

Sloveensubstantief
{m}

Sloveensesubstantief
{f}

Slovene (adjective)
adjective
[UK: ˈsləʊv.iːn]
[US: ˈsloʊv.iːn]

Sloveensbijvoeglijk naamwoord

Slovene (the language)
proper noun
[UK: ˈsləʊv.iːn]
[US: ˈsloʊv.iːn]

Sloveenseigennam
{n}

Slovenia (country in Europe)
proper noun
[UK: sləʊ.ˈviːn.iə]
[US: sloʊ.ˈviːn.iə]

Sloveniëeigennam
{n}

slovenly (dirty, unwashed; disorderly)
adjective
[UK: ˈslʌv.n̩.li]
[US: ˈslʌv.n̩.li]

vuilbijvoeglijk naamwoord

12