Engels-Nederlands woordenboek »

ore betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
ore [ores] (rock that contains materials that can be economically extracted and processed)
noun
[UK: ɔː(r)]
[US: ˈɔːr]

ertssubstantief
{n}

Ore Mountains (mountain range)
proper noun

Ertsgebergteeigennam
{n}

oregano [oreganos] (plant)
noun
[UK: ˌɔˈre.ɡə.ˌnəʊ]
[US: ˌɔˈre.ɡəˌno.ʊ]

oreganosubstantief

or else (no matter what)
phrase
[UK: ɔː(r) els]
[US: ɔːr ˈels]

of andersphrase

-phore (bearer or carrier of)

-foor

adore [adored, adoring, adores] (worship)
verb
[UK: ə.ˈdɔː(r)]
[US: ə.ˈdɔːr]

aanbiddenwerkwoord

adorerenwerkwoord

afforest [afforested, afforesting, afforests] (make into a forest)
verb
[UK: ə.ˈfɒ.rɪst]
[US: ə.ˈfɒ.rɪst]

bebossenwerkwoord

aforementioned (one or ones mentioned previously)
noun
[UK: ə.ˌfɔː.ˈmen.ʃənd]
[US: ə.ˈfɔːr.ˌmen.ʃənd]

eerder vernoemdesubstantief

voornoemdesubstantief

aforementioned (previously mentioned)
adjective
[UK: ə.ˌfɔː.ˈmen.ʃənd]
[US: ə.ˈfɔːr.ˌmen.ʃənd]

voorgenoemdebijvoeglijk naamwoord

anchor [anchored, anchoring, anchors] (to hold an object to a fixed point)
verb
[UK: ˈæŋkə(r)]
[US: ˈæŋkər]

ankerenwerkwoord

het anker uitwerpenwerkwoord

verankerenwerkwoord

anchor [anchored, anchoring, anchors] (to perform as a TV anchorman)
verb
[UK: ˈæŋkə(r)]
[US: ˈæŋkər]

bij mekaar pratenwerkwoord

een TV programma coördinerenwerkwoord

anchor [anchored, anchoring, anchors] (to provide emotional stability)
verb
[UK: ˈæŋkə(r)]
[US: ˈæŋkər]

houvast biedenwerkwoord

anorexia [anorexias] (loss of appetite)
noun
[UK: ˌæ.nə.ˈrek.siə]
[US: ˌæ.nə.ˈrek.siə]

anorexiesubstantief

anorexia nervosa (disorder)
noun
[UK: ˌæ.nə.ˈrek.siə nɜː.ˈvəʊ.sə]
[US: ˌæ.nə.ˈrek.siə nɜːˈvo.ʊ.sə]

anorexia nervosasubstantief

any more (in negative or interrogative constructions)
adverb
[UK: ˈe.ni mɔː(r)]
[US: ˈe.ni ˈmɔːr]

langerbijwoord

meerbijwoord

aporetic (tending to doubt)
adjective

twijfelachtigbijvoeglijk naamwoord

apple core [apple cores] (the central portion of an apple)
noun

klokhuissubstantief

apple-corer (a tool)
noun
[UK: ˈæp.l̩]
[US: ˈæp.l̩]

appelboorsubstantief
{f}

arboreal (living in or among trees)
adjective
[UK: ɑː.ˈbɔː.riəl]
[US: arˈbɔː.riəl]

arborealbijvoeglijk naamwoord

boomlevendbijvoeglijk naamwoord

arboreal (pertaining to trees)
adjective
[UK: ɑː.ˈbɔː.riəl]
[US: arˈbɔː.riəl]

boomachtigbijvoeglijk naamwoord

attention whore (someone craving attention)
noun

aandachtshoersubstantief
{f}

authoress [authoresses] (female author)
noun
[UK: ˈɔː.θə.res]
[US: ˈɔːr.θə.res]

autricesubstantief
{f}

schrijfstersubstantief
{f}

Azores (an archipelago and an autonomous region)
proper noun
[UK: ə.ˈzɔːz]
[US: ə.ˈzɔːrz]

azoreneigennam

bachelorette (unmarried woman)
noun

jonggezellinsubstantief
{f}

singlesubstantief
{f}

vrijgezellinsubstantief
{f}

battledore [battledores] (Bat or beetle for washing clothes)
noun
[UK: ˈbætl.dɔː(r)]
[US: ˈbætl.dɔːr]

waskloppersubstantief
{m}

before (at an earlier time)
adverb
[UK: bɪ.ˈfɔː(r)]
[US: bɪ.ˈfɔːr]

eerderbijwoord

voordienbijwoord

voorheenbijwoord

vroegerbijwoord

before (earlier than)
preposition
[UK: bɪ.ˈfɔː(r)]
[US: bɪ.ˈfɔːr]

voorpreposition

12

Zoek geschiedenis