Engels-Nederlands woordenboek »

off betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
no offense phrase
[UK: nəʊ ə.ˈfens]
[US: ˈnoʊ ə.ˈfens]

niet beledigend bedoeldphrase

non-commissioned officer (person of authority in the military who has not received a commission)
noun
[UK: nɒn kəˈmɪʃənd ˈɒfɪsə ]
[US: nɑn kəˈmɪʃənd ˈɔfəsər ]

onderofficiersubstantief
{m}

on offer (for sale at a reduced price)
preposition

in soldenpreposition
{n}

koopjepreposition
{n}

one-off (occurring once; one-time)
adjective
[UK: wʌn ɒf]
[US: wʌn ˈɒf]

eenmaligbijvoeglijk naamwoord

palm off (to sell or dispose of something with the intent to deceive)
verb
[UK: pɑːm ɒf]
[US: ˈpɑːm ˈɒf]

opdringenwerkwoord

opzadelen metwerkwoord

pay off (to pay back; to repay)
verb
[UK: peɪ ɒf]
[US: ˈpeɪ ˈɒf]

aflossenwerkwoord

pay-off [pay-offs] (a reward)
noun
[UK: peɪ ɒf]
[US: ˈpeɪ ˈɒf]

beloningsubstantief
{f}

pinch off (To separate (something) from something else)
verb

afknijpenwerkwoord

piss off (to leave, to go away)
verb
[UK: pɪs ɒf]
[US: ˈpɪs ˈɒf]

flikker opwerkwoord

opdonderenwerkwoord

opflikkerenwerkwoord

ophoepelenwerkwoord

ophoerenwerkwoord

oplazerenwerkwoord

oppleurenwerkwoord

oprottenwerkwoord

opsodeflikkerenwerkwoord

opsodemieterenwerkwoord

optiefenwerkwoord

wegwezenwerkwoord

police officer [police officers] noun
[UK: pə.ˈliːs ˈɒf.ɪs.ə(r)]
[US: pə.ˈliːs ˈɑːf.əs.ər]

agentsubstantief
{m}

politieagentsubstantief
{m}

politiemansubstantief
{m}

post office [post offices] (place)
noun
[UK: pəʊst ˈɒf.ɪs]
[US: poʊst ˈɑːf.əs]

posterijsubstantief
{f}

postkantoorsubstantief
{n}

post office box (box hired as collection point for mail)
noun
[UK: pəʊst ˈɒf.ɪs bɒks]
[US: poʊst ˈɑːf.əs ˈbɑːks]

postbussubstantief
{f}

proffer [proffers] (offer made; something proposed for acceptance by another)
noun
[UK: ˈprɒ.fə(r)]
[US: ˈprɑː.fər]

aanbodsubstantief
{n}

proffer [proffered, proffering, proffers] (to offer for acceptance)
verb
[UK: ˈprɒ.fə(r)]
[US: ˈprɑː.fər]

aanbiedenwerkwoord

proffer [proffered, proffering, proffers] (to undertake)
verb
[UK: ˈprɒ.fə(r)]
[US: ˈprɑː.fər]

pogenwerkwoord

repeat offender (repeat offender, see also: recidivist)
noun
[UK: rɪ.ˈpiːt ə.ˈfen.də(r)]
[US: rə.ˈpiːt ə.ˈfen.dər]

draaideurcrimineelsubstantief
{f}

recidivistsubstantief
{m}

recidivistesubstantief
{f}

Romanoff (imperial dynasty)
proper noun
[UK: ˈromə.ˌnɒf]
[US: ˈromə.ˌnɒf]

Romanoveigennam

round off (to complete or finish something)
verb
[UK: ˈraʊnd ɒf]
[US: ˈraʊnd ˈɒf]

afrondenwerkwoord

scoff [scoffed, scoffing, scoffs] (to eat food quickly)
verb
[UK: skɒf]
[US: ˈskɒf]

schrokkenwerkwoord

scoff [scoffed, scoffing, scoffs] (to jeer; laugh at with contempt and derision)
verb
[UK: skɒf]
[US: ˈskɒf]

spottenwerkwoord

see off (to accompany someone to a point of departure)
verb
[UK: ˈsiː ɒf]
[US: ˈsiː ˈɒf]

uitlatenwerkwoord

uitwuivenwerkwoord

4567

Zoek geschiedenis