Engels-Nederlands woordenboek »

mug betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
mug [mugs] ((colloquial) a person who is easily fooled)
noun
[UK: mʌɡ]
[US: ˈməɡ]

achterlijkesubstantief
{m}

goedgelovigesubstantief
{m}

idiootsubstantief
{m}

mug [mugs] ((slang) the face)
noun
[UK: mʌɡ]
[US: ˈməɡ]

smoelsubstantief
{f}

smoelwerksubstantief
{n}

troniesubstantief
{f}

mug [mugs] (large cup)
noun
[UK: mʌɡ]
[US: ˈməɡ]

bekersubstantief
{m}

moksubstantief
{f}

mug [mugged, mugging, mugs] (to assault for the purpose of robbery)
verb
[UK: mʌɡ]
[US: ˈməɡ]

berovenwerkwoord

overvallenwerkwoord

mug [mugged, mugging, mugs] (to exaggerate a facial expression)
verb
[UK: mʌɡ]
[US: ˈməɡ]

bekken trekkenwerkwoord

grimassenwerkwoord

mug's game ( A foolish, profitless, or hopeless undertaking.)
noun
[UK: mʌgz geɪm ]
[US: mʌgz geɪm ]

gekkenwerksubstantief
{n}

zinloze bezigheidsubstantief
{f}

mugger [muggers] (a street robber)
noun
[UK: ˈmʌ.ɡə(r)]
[US: ˈmʌ.ɡər]

straatroversubstantief
{m}

mugger [muggers] (the large crocodile Crocodylus palustris)
noun
[UK: ˈmʌ.ɡə(r)]
[US: ˈmʌ.ɡər]

moeraskrokodilsubstantief
{m} {f}

Muggle (person who has no magical abilities)
noun
[UK: ˈmə.ɡəl]
[US: ˈmə.ɡəl]

dreuzelsubstantief
{m}

mugwort (Artemisia vulgaris)
noun
[UK: mˈʌɡwɔːt]
[US: mˈʌɡwoːrt]

bijvoetsubstantief
{m}

smug [smugger, smuggest] (irritatingly pleased with oneself; self-satisfied)
adjective
[UK: smʌɡ]
[US: ˈsməɡ]

zelfingenomenbijvoeglijk naamwoord

smuggle [smuggled, smuggling, smuggles] verb
[UK: ˈsmʌɡ.l̩]
[US: ˈsmʌɡ.l̩]

smokkelenwerkwoord

smuggler [smugglers] (One who smuggles things)
noun
[UK: ˈsmʌ.ɡlə(r)]
[US: ˈsmʌ.ɡlər]

smokkelaarsubstantief
{m}

smuggling (an act of something being smuggled)
noun
[UK: ˈsmʌɡ.l̩.ɪŋ]
[US: ˈsmʌɡ.l̩.ɪŋ]

smokkelsubstantief
{m}

smugness (state or quality of being smug)
noun
[UK: ˈsmʌɡ.nəs]
[US: ˈsmʌɡ.nəs]

zelfingenomenheidsubstantief