Engels-Nederlands woordenboek »

mis- betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
mis- (bad or wrong; badly or wrongly)
adjective

mis-bijvoeglijk naamwoord

misandry (hatred of or prejudice against men)
noun

misandriesubstantief
{f}

misanthrope [misanthropes] (one who hates all mankind)
noun
[UK: ˈmɪsn.θrəʊp]
[US: ˈmɪsnθroʊp]

mensenhatersubstantief
{m}

misantroopsubstantief
{m}

misanthropy (hatred or dislike of people or mankind)
noun
[UK: mɪs.ˈæn.θrə.pi]
[US: mɪs.ˈæn.θrə.pi]

mensenhaatsubstantief
{m} {f}

misantropiesubstantief
{f}

misbehavior [misbehaviors] (conduct that is inappropriate)
noun
[UK: ˌmɪs.bə.ˈheɪ.vjə(r)]
[US: ˌmɪs.bə.ˈheɪ.vjər]

wangedragsubstantief
{n}

miscalculation [miscalculations] (an incorrect or mistaken calculation)
noun
[UK: ˌmɪsˌk.æl.kjʊ.ˈleɪʃ.n̩]
[US: ˌmɪ.ˈskæl.kjə.ˈleɪʃ.n̩]

rekenfoutsubstantief
{f}

miscarriage [miscarriages] (natural termination of pregnancy)
noun
[UK: ˌmɪsˈk.æ.rɪdʒ]
[US: ˌmɪ.ˈske.rədʒ]

misdrachtsubstantief
{f}

misgeboortesubstantief
{f}

miskraamsubstantief
{f}

miscarry [miscarried, miscarrying, miscarries] (to fail to achieve)
verb
[UK: ˌmɪsˈk.æ.ri]
[US: ˈmɪ.ˌske.ri]

mislukkenwerkwoord

miscarry [miscarried, miscarrying, miscarries] (to involuntarily abort a foetus)
verb
[UK: ˌmɪsˈk.æ.ri]
[US: ˈmɪ.ˌske.ri]

een miskraam hebbenwerkwoord

een miskraam krijgenwerkwoord

miscegenation (the mixing or blending of race)
noun
[UK: ˌmɪ.sɪ.dʒɪ.ˈneɪʃ.n̩]
[US: ˌmɪ.sɪ.dʒɪ.ˈneɪʃ.n̩]

rassenvermeningsubstantief

verbasteringsubstantief

miscellaneous (consisting of a variety of ingredients or parts)
adjective
[UK: ˌmɪ.sə.ˈleɪ.nɪəs]
[US: ˌmɪ.sə.ˈleɪ.niəs]

gemengdbijvoeglijk naamwoord

miscellaneous (having diverse characteristics)
adjective
[UK: ˌmɪ.sə.ˈleɪ.nɪəs]
[US: ˌmɪ.sə.ˈleɪ.niəs]

veelzijdigbijvoeglijk naamwoord

mischief (conduct that playfully causes petty annoyance)
noun
[UK: ˈmɪs.tʃɪf]
[US: ˈmɪs.tʃəf]

kattenkwaadsubstantief
{n}

mischief (harm or trouble caused by an agent or brought about by a particular cause)
noun
[UK: ˈmɪs.tʃɪf]
[US: ˈmɪs.tʃəf]

onheilsubstantief
{n}

mischief (one who causes mischief)
noun
[UK: ˈmɪs.tʃɪf]
[US: ˈmɪs.tʃəf]

plaaggeestsubstantief

mischievous (causing mischief)
adjective
[UK: ˈmɪs.tʃɪ.vəs]
[US: ˈmɪs.tʃə.vəs]

beledigendbijvoeglijk naamwoord

kwetsendbijvoeglijk naamwoord

mischievous (naughty)
adjective
[UK: ˈmɪs.tʃɪ.vəs]
[US: ˈmɪs.tʃə.vəs]

gemeenbijvoeglijk naamwoord

stoutbijvoeglijk naamwoord

miscommunication [miscommunications] noun
[UK: ˌmɪ.skə.ˌmjuː.nəˈk.eɪ.ʃən]
[US: ˌmɪ.skə.ˌmjuː.nəˈk.eɪ.ʃən]

miscommunicatiesubstantief
{f}

misconstrue [misconstrued, misconstruing, misconstrues] (to interpret erroneously)
verb
[UK: ˌmɪ.skən.ˈstruː]
[US: ˌmɪ.skən.ˈstruː]

misverstaanwerkwoord

verkeerd interpreterenwerkwoord

misdeed [misdeeds] (something wrong done)
noun
[UK: ˌmɪs.ˈdiːd]
[US: ˈmɪˈs.diːd]

misdaadsubstantief
{f}

vergrijp [vergrijpen]substantief
{n}

wandaadsubstantief
{f}

misdemeanor [misdemeanors] (small crime)
noun
[UK: ˌmɪs.də.ˈmiː.nə(r)]
[US: ˌmɪs.də.ˈmiː.nər]

overtredingsubstantief
{f}

wanbedrijfsubstantief
{n}

miser [misers] (skinflint or scrooge)
noun
[UK: ˈmaɪ.zə(r)]
[US: ˈmaɪ.zər]

gierigaardsubstantief
{m}

krentsubstantief
{m} {f}

krentenkakkersubstantief
{m}

schrapersubstantief
{m}

vreksubstantief
{m}

misericord (ledge)
noun
[UK: mˈaɪzərˌɪkɔːd]
[US: mˈaɪzɚrˌɪkoːrd]

misericordesubstantief
{f}

misery [miseries] (great unhappiness)
noun
[UK: ˈmɪ.zə.ri]
[US: ˈmɪ.zə.ri]

ellendesubstantief
{f}

12

Zoek geschiedenis