Engels-Nederlands woordenboek »

married betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
married (in a state of marriage; having a wife or a husband)
adjective
[UK: ˈmæ.rɪd]
[US: ˈme.rid]

getrouwdbijvoeglijk naamwoord

marry [married, marrying, marries] (to be joined in marriage)
verb
[UK: ˈmæ.ri]
[US: ˈme.ri]

zich in de echt verbindenwerkwoord

marry [married, marrying, marries] (to take a husband or wife)
verb
[UK: ˈmæ.ri]
[US: ˈme.ri]

huwenwerkwoord

trouwenwerkwoord

marry [married, marrying, marries] (to unite in wedlock)
verb
[UK: ˈmæ.ri]
[US: ˈme.ri]

in de echt verbindenwerkwoord

are you married (familiar)
phrase

bent je getrouwd?phrase

are you married (polite)
phrase

bent u getrouwd?phrase

I'm married phrase

ik ben getrouwdphrase

remarry [remarried, remarrying, remarries] (To marry a second or subsequent time)
verb
[UK: ˌriː.ˈmæ.ri]
[US: ri.ˈme.ri]

hertrouwenwerkwoord

unmarried (having no husband or wife)
adjective
[UK: ʌn.ˈmæ.rɪd]
[US: ʌn.ˈme.rid]

alleenstaandbijvoeglijk naamwoord

ongehuwdbijvoeglijk naamwoord

ongetrouwdbijvoeglijk naamwoord

Zoek geschiedenis