Engels-Nederlands woordenboek »

loose betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
loose [loosed, loosing, looses] (archery: to shoot)
verb
[UK: luːs]
[US: ˈluːs]

lossenwerkwoord

loose [looser, loosest] (not compact)
adjective
[UK: luːs]
[US: ˈluːs]

mulbijvoeglijk naamwoord

loose [looser, loosest] (not fitting tightly)
adjective
[UK: luːs]
[US: ˈluːs]

ruimbijvoeglijk naamwoord

loose [looser, loosest] (not fixed tightly)
adjective
[UK: luːs]
[US: ˈluːs]

losbijvoeglijk naamwoord

loose [looser, loosest] (relaxed)
adjective
[UK: luːs]
[US: ˈluːs]

ontspannenbijvoeglijk naamwoord

loose [loosed, loosing, looses] (to let loose)
verb
[UK: luːs]
[US: ˈluːs]

loslatenwerkwoord

verlossenwerkwoord

loose [loosed, loosing, looses] (to unfasten)
verb
[UK: luːs]
[US: ˈluːs]

losmakenwerkwoord

loose ablative (syntactic construction)
noun

losse ablatiefsubstantief
{m}

loose cannon (unpredictable person)
noun
[UK: luːs ˈkæ.nən]
[US: ˈluːs ˈkæ.nən]

ongeleid projectielsubstantief
{n}

loose change (coins kept in one's pocket or bag)
noun
[UK: luːs tʃeɪndʒ]
[US: ˈluːs ˈtʃeɪndʒ]

kleingeldsubstantief
{n}

loosely (not tightly)
adverb
[UK: ˈluː.sli]
[US: ˈluː.sli]

ruimbijwoord

loosen [loosened, loosening, loosens] (to make less tight)
verb
[UK: ˈluːs.n̩]
[US: ˈluːs.n̩]

losmakenwerkwoord

all hell breaks loose (the situation becomes chaotic)
phrase
[UK: ɔːl hel breɪks luːs]
[US: ɔːl ˈhel ˈbreɪks ˈluːs]

de hel breekt losphrase

cut one loose (fart)
verb

eentje laten vliegenwerkwoord

eentje loslatenwerkwoord

have a screw loose (to be insane, irrational, or eccentric)
verb
[UK: həv ə skruː luːs]
[US: həv ə ˈskruː ˈluːs]

een vijs kwijt zijnwerkwoord