Engels-Nederlands woordenboek »

let betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
deplete [depleted, depleting, depletes] (empty or unload)
verb
[UK: dɪ.ˈpliːt]
[US: də.ˈpliːt]

leegmakenwerkwoord

opruimenwerkwoord

dictatorship of the proletariat (the temporary period following the fall of capitalism)
noun
[UK: dɪk.ˈteɪ.tə.ʃɪp əv ðə ˌprəʊ.lɪ.ˈteə.rɪət]
[US: dɪk.ˈteɪ.tər.ˌʃɪp əv ðə ˌproʊ.lɪ.ˈteə.rɪət]

dictatuur van het proletariaatsubstantief
{f}

dilettante (pertaining to or like a dilettante)
adjective
[UK: ˌdɪ.lɪ.ˈtæn.ti]
[US: ˌdɪ.lɪ.ˈtæn.ti]

dilettantischbijvoeglijk naamwoord

dilettante [dilettanti] (someone who dabbles)
noun
[UK: ˌdɪ.lɪ.ˈtæn.ti]
[US: ˌdɪ.lɪ.ˈtæn.ti]

amateursubstantief
{m}

liefhebbersubstantief
{m}

dilettante [dilettanti] noun
[UK: ˌdɪ.lɪ.ˈtæn.ti]
[US: ˌdɪ.lɪ.ˈtæn.ti]

dilettantsubstantief
{m}

kunstliefhebbersubstantief
{m}

Dirichlet energy (functional that maps a function to a real number representing its variability)
noun

Dirichlet-energiesubstantief
{f}

doublet [doublets] (pair of cognates in a language)
noun
[UK: ˈdʌ.blɪt]
[US: ˈdʌ.blət]

doubletsubstantief
{n}

tweelingwoordsubstantief
{n}

doublethink (the power of holding two contradictory beliefs)
noun
[UK: ˈdʌb.l̩.ˌθɪŋk]
[US: ˈdʌ.bəl.ˌθɪŋk]

dubbeldenksubstantief

droplet (very small drop)
noun
[UK: ˈdrɒ.plət]
[US: ˈdrɑː.plət]

druppeltjesubstantief
{n}

drupelet (one of the small drupe-like subdivisions which compose the outer layer of certain fruit)
noun
[UK: ˈdruː.plɪt]
[US: ˈdruː.plɪt]

steenvruchtjesubstantief
{n}

eau de toilette (lightly scented perfume)
noun

eau de toilettesubstantief
{m} {f}

espagnolette (locking device)
noun
[UK: espˌaɡnəʊlˈet]
[US: espˌæɡnoʊlˈet]

espagnoletsluitingsubstantief

expletive (marked by phrase-fillers)
adjective
[UK: ɪk.ˈspliː.tɪv]
[US: ˈek.splə.tɪv]

expletiefbijvoeglijk naamwoord

vol krachttermenbijvoeglijk naamwoord

expletive (serving to fill up)
adjective
[UK: ɪk.ˈspliː.tɪv]
[US: ˈek.splə.tɪv]

opvullendbijvoeglijk naamwoord

expletive [expletives] (word added to fill a syntactic position)
noun
[UK: ɪk.ˈspliː.tɪv]
[US: ˈek.splə.tɪv]

opvullingsubstantief

vulselsubstantief

expletive [expletives] (word that adds strength to a phrase)
noun
[UK: ɪk.ˈspliː.tɪv]
[US: ˈek.splə.tɪv]

expletiefsubstantief

feuilleton [feuilletons] (article that appears in a feuilleton)
noun
[UK: ˈfʊɪˌtɒn]
[US: ˈfʊɪˌtɒn]

feuilletonsubstantief
{m}

fillet weld (weld)
noun

hoeklassubstantief
{m}

flageolet [flageolets] (type of small flute)
noun
[UK: ˌflæ.dʒəʊ.ˈlet]
[US: ˌflædʒo.ʊ.ˈlet]

flageoletsubstantief
{m}

flush toilet (toilet that uses water to remove waste)
noun
[UK: flʌʃ ˈtɔɪ.lɪt]
[US: ˈfləʃ ˌtɔɪ.lət]

toiletsubstantief
{m}

toiletpotsubstantief
{m}

wcsubstantief
{m}

wc-potsubstantief
{m}

gauntlet [gauntlets] (protective armor for the hands)
noun
[UK: ˈɡɔːnt.lɪt]
[US: ˈɡɒnt.lət]

kaphandschoensubstantief

pantserhandschoensubstantief

gauntlet [gauntlets] (two parallel rows of attackers who strike at a criminal)
noun
[UK: ˈɡɔːnt.lɪt]
[US: ˈɡɒnt.lət]

spitsroedensubstantief
{Pl}

gimlet (To pierce or bore holes (as if using a gimlet))
verb
[UK: ˈɡɪm.lɪt]
[US: ˈɡɪm.lɪt]

borenwerkwoord
{f}

gimlet [gimlets] (tool)
noun
[UK: ˈɡɪm.lɪt]
[US: ˈɡɪm.lɪt]

fretboorsubstantief
{f}

gullet [gullets] (the throat or esophagus)
noun
[UK: ˈɡʌ.lɪt]
[US: ˈɡʌ.lət]

slokdarmsubstantief
{m}

hamlet [hamlets] (small village)
noun
[UK: ˈhæm.lɪt]
[US: ˈhæm.lət]

gatsubstantief
{n}

gehuchtsubstantief
{n}

negorijsubstantief
{n}

uithoeksubstantief
{n}

Hamlet (the main character of the play Hamlet)
proper noun
[UK: ˈhæm.lɪt]
[US: ˈhæm.lət]

Hamleteigennam
{m}

2345

Zoek geschiedenis