lest betekenis in Nederlands
| Engels | Nederlands |
|---|---|
| cool [cooler, coolest] (colloquial: in fashion) adjective [UK: kuːl] [US: ˈkuːl] | blitsbijvoeglijk naamwoord hipbijvoeglijk naamwoord inbijvoeglijk naamwoord |
| cool [cooler, coolest] (colloquial: not upset) adjective [UK: kuːl] [US: ˈkuːl] | bedaardbijvoeglijk naamwoord rustigbijvoeglijk naamwoord |
| cool [cooler, coolest] (colloquial: of a person, knowing what to do and how to behave in any situation) adjective [UK: kuːl] [US: ˈkuːl] | beheerstbijvoeglijk naamwoord koelbloedigbijvoeglijk naamwoord zelfzekerbijvoeglijk naamwoord |
| cool [cooler, coolest] (having a slightly low temperature) adjective [UK: kuːl] [US: ˈkuːl] | frisbijvoeglijk naamwoord koelbijvoeglijk naamwoord |
| cool [cooler, coolest] (not showing emotion, calm) adjective [UK: kuːl] [US: ˈkuːl] | kalmbijvoeglijk naamwoord kilbijvoeglijk naamwoord |
| cool [cooler, coolest] (unenthusiastic, lukewarm, skeptical) adjective [UK: kuːl] [US: ˈkuːl] | lauwbijvoeglijk naamwoord onentoesiastbijvoeglijk naamwoord |
| cruel [crueller, cruellest] (that intentionally causes pain and suffering) adjective [UK: krʊəl] [US: ˈkruːəl] | gemeenbijvoeglijk naamwoord gemenebijvoeglijk naamwoord wredebijvoeglijk naamwoord wreedbijvoeglijk naamwoord |
| Democratic Republic of Timor-Leste (official name of East Timor) proper noun | Democratische Republiek Oost-Timoreigennam |
| dull [duller, dullest] (boring, not exciting or interesting, see also: boring) adjective [UK: dʌl] [US: ˈdəl] | saaibijvoeglijk naamwoord |
| dull [duller, dullest] (lacking the ability to cut easily; not sharp) adjective [UK: dʌl] [US: ˈdəl] | botbijvoeglijk naamwoord stompbijvoeglijk naamwoord |
| dull [duller, dullest] (not bright or intelligent) adjective [UK: dʌl] [US: ˈdəl] | dombijvoeglijk naamwoord |
| dull [duller, dullest] (not shiny) adjective [UK: dʌl] [US: ˈdəl] | matbijvoeglijk naamwoord |
| feeble [feebler, feeblest] (deficient in physical strength) adjective [UK: ˈfiːb.l̩] [US: ˈfiːb.l̩] | zwakbijvoeglijk naamwoord |
| fiddlesticks (Expression of disbelief or disdain) interjection [UK: ˈfɪdl.stɪks] [US: ˈfɪdl.stɪks] | flauwekulinterjection |
| full [fuller, fullest] (complete) adjective [UK: fʊl] [US: ˈfʊl] | volledigbijvoeglijk naamwoord |
| full [fuller, fullest] (containing the maximum possible amount) adjective [UK: fʊl] [US: ˈfʊl] | volbijvoeglijk naamwoord |
| full [fuller, fullest] (of a garment: ample, wide) adjective [UK: fʊl] [US: ˈfʊl] | ruimbijvoeglijk naamwoord wijdbijvoeglijk naamwoord |
| full [fuller, fullest] (satisfied, in relation to eating) adjective [UK: fʊl] [US: ˈfʊl] | verzadigdbijvoeglijk naamwoord zatbijvoeglijk naamwoord |
| gentle [gentler, gentlest] (gradual rather than steep or sudden) adjective [UK: ˈdʒen.tl̩] [US: ˈdʒen.tl̩] | geleidelijkbijvoeglijk naamwoord |
| gentle [gentler, gentlest] (tender and amiable) adjective [UK: ˈdʒen.tl̩] [US: ˈdʒen.tl̩] | lieflijkbijvoeglijk naamwoord |
| humble [humbler, humblest] (thinking lowly of oneself) adjective [UK: ˈhʌm.bl̩] [US: ˈhʌm.bl̩] | bescheidenbijvoeglijk naamwoord deemoedigbijvoeglijk naamwoord |
| idle [idler, idlest] (not engaged in any occupation or employment) adjective [UK: ˈaɪd.l̩] [US: ˈaɪd.l̩] | nietsdoendbijvoeglijk naamwoord |
| idle [idler, idlest] (not turned to appropriate use, not occupied, of time with little activity) adjective [UK: ˈaɪd.l̩] [US: ˈaɪd.l̩] | inactiefbijvoeglijk naamwoord |
| idle [idler, idlest] (of no importance, worthless, useless) adjective [UK: ˈaɪd.l̩] [US: ˈaɪd.l̩] | nutteloosbijvoeglijk naamwoord |
| little [littler, littlest] ((of a sibling) younger) adjective [UK: ˈlɪt.l̩] [US: ˈlɪt.l̩] | jongerebijvoeglijk naamwoord |
