Engels-Nederlands woordenboek »

lean betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
lean (being slim, not fleshy)
adjective
[UK: liːn]
[US: ˈliːn]

magerbijvoeglijk naamwoord

tengerbijvoeglijk naamwoord

lean (having little extra or little to spare)
adjective
[UK: liːn]
[US: ˈliːn]

karigbijvoeglijk naamwoord

lean [leant, leant, leaning, leans] (to hang outwards)
verb
[UK: liːn]
[US: ˈliːn]

leunenwerkwoord

lean [leant, leant, leaning, leans] (to press against)
verb
[UK: liːn]
[US: ˈliːn]

aanleunenwerkwoord

Leaning Tower of Pisa (the leaning bell tower in the Italian town of Pisa)
proper noun
[UK: ˈliːn.ɪŋ ˈtaʊə(r) əv ˈpiː.zə]
[US: ˈliːn.ɪŋ ˈtaʊər əv ˈpiː.sə]

Toren van Pisaeigennam
{m}

a new broom sweeps clean (new management will often make radical changes)
phrase
[UK: ə njuː bruːm swiːps kliːn]
[US: ə nuː ˈbruːm ˈswiːps ˈkliːn]

nieuwe bezems vegen schoonphrase

Antillean (of, from, or pertaining to the Antilles)
adjective

Antilliaansbijvoeglijk naamwoord

Antillean (person from the Antilles)
noun

Antilliaansubstantief
{m}

Antilliaansesubstantief
{f}

Antillean noun

Antisubstantief

Boolean (logic: pertaining to data items that have values "true" and "false")
adjective
[UK: bˈuːliən]
[US: bˈuːliən]

booleaansbijvoeglijk naamwoord

Boolean (type of variable)
noun
[UK: bˈuːliən]
[US: bˈuːliən]

booleaanse waardesubstantief
{f}

Chilean (person from Chile)
noun
[UK: ˈtʃɪ.lɪən]
[US: ˈtʃɪ.liən]

Chileensubstantief
{m}

Chileensesubstantief
{f}

Chilean (pertaining to Chile)
adjective
[UK: ˈtʃɪ.lɪən]
[US: ˈtʃɪ.liən]

Chileensbijvoeglijk naamwoord

Chileensebijvoeglijk naamwoord

Chilean eagle (the black-chested buzzard eagle, Geranoaetus melanoleucus)
noun

Chiliarendsubstantief
{m}

Chilean flamingo (a species of flamingo, Phoenicopterus chilensis)
noun

Chiliflamingosubstantief
{m}

clean someone's clock (defeat decisively)
verb

met iemand de vloer aanvegen; iemand uitschakelenwerkwoord

cleaner [cleaners] (device that cleans)
noun
[UK: ˈkliː.nə(r)]
[US: ˈkliː.nər]

reinigersubstantief
{m}

cleaner [cleaners] (person who cleans)
noun
[UK: ˈkliː.nə(r)]
[US: ˈkliː.nər]

schoonmaakstersubstantief
{f}

schoonmakersubstantief
{m}

cleaner [cleaners] (professional laundry)
noun
[UK: ˈkliː.nə(r)]
[US: ˈkliː.nər]

wasserijsubstantief
{f}

cleaner [cleaners] (substance used for cleaning)
noun
[UK: ˈkliː.nə(r)]
[US: ˈkliː.nər]

reinigingsmiddelsubstantief
{n}

cleaning lady noun
[UK: ˈkliːn.ɪŋ ˈleɪ.di]
[US: ˈkliːn.ɪŋ ˈleɪ.di]

huishoudstersubstantief
{f}

kuisvrouwsubstantief
{f}

cleanse [cleansed, cleansing, cleanses] (to clean, purify)
verb
[UK: klenz]
[US: ˈklenz]

reinigenwerkwoord

schoonmakenwerkwoord

dry cleaning (process of cleaning without water)
noun
[UK: draɪ ˈkliːn.ɪŋ]
[US: ˈdraɪ ˈkliːn.ɪŋ]

droogkuissubstantief
{m}

stomensubstantief

ethnic cleansing noun
[UK: ˈeθ.nɪk ˈklenz.ɪŋ]
[US: ˈeθ.nɪk ˈklenz.ɪŋ]

etnische zuiveringsubstantief
{f}

glean [gleaned, gleaning, gleans] (gather information in small amounts, with implied difficulty, bit by bit)
verb
[UK: ɡliːn]
[US: ˈɡliːn]

lerenwerkwoord

verzamelenwerkwoord

glean [gleaned, gleaning, gleans] (harvest grain left behind after the crop has been reaped)
verb
[UK: ɡliːn]
[US: ˈɡliːn]

inzamelenwerkwoord

oppikkenwerkwoord

oprapenwerkwoord

sprokkelenwerkwoord

New Orleans (city)
proper noun

New Orleanseigennam
{n}

Nieuw-Orleanseigennam
{n}

12

Zoek geschiedenis