Engels-Nederlands woordenboek »

la betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
la (syllable used in solfège to represent the sixth note of a major scale)
noun
[UK: lɑː]
[US: ˈlɑː]

lasubstantief

La Pérouse Strait (strait)
proper noun

Straat La Pérouseeigennam
{f}

laager (Boer wagon fort)
noun
[UK: ˈlɑː.ɡə(r)]
[US: ˈlɑː.ɡər]

lager [lagers]substantief
{n}

lab rat (A person or group used as the subject of an experiment or test, especially unwillingly or unwittingly.)
noun

proefkonijnsubstantief
{n}

labefaction (act of shaking orweakening or the resulting state; overthrow, ruination)
noun
[UK: ˌlæ.bɪ.ˈfæk.ʃən]
[US: ˌlæ.bʌ.ˈfæk.ʃʌn]

aan het wankelen brengensubstantief

verzwakkensubstantief

label [labelled, labelling, labels] (give a label to in order to categorise)
verb
[UK: ˈleɪb.l̩]
[US: ˈleɪb.l̩]

bestempelenwerkwoord

categoriserenwerkwoord

label [labelled, labelling, labels] (put a ticket or sign on)
verb
[UK: ˈleɪb.l̩]
[US: ˈleɪb.l̩]

etiketten aanbrengenwerkwoord

etiketterenwerkwoord

prijzenwerkwoord

label [labels] (small ticket or sign giving information)
noun
[UK: ˈleɪb.l̩]
[US: ˈleɪb.l̩]

etiketsubstantief
{n}

labelsubstantief
{n}

labellum [labella] noun
[UK: lˈeɪbələm]
[US: lˈeɪbələm]

labellumsubstantief

lipsubstantief

labia (folds of tissue at opening of vulva)
noun
[UK: ˈleɪ.biə]
[US: ˈleɪ.biə]

schaamlipsubstantief

labial [labials] (consonant articulated by the lips)
noun
[UK: ˈleɪ.bɪəl]
[US: ˈleɪ.bɪəl]

labiaalsubstantief
{f} {m}

labial (pertaining to the lips)
adjective
[UK: ˈleɪ.bɪəl]
[US: ˈleɪ.bɪəl]

labiaalbijvoeglijk naamwoord

labialize [labialized, labializing, labializes] (make a sound labial)
verb
[UK: lˈeɪbɪəlˌaɪz]
[US: lˈeɪbɪəlˌaɪz]

labializerenwerkwoord

labor market (market consisting of workers)
noun
[UK: ˈleɪb.ə(r) ˈmɑːkɪt]
[US: ˈleɪb.r̩ ˈmɑːrkət]

arbeidsmarktsubstantief
{f}

laboratory [laboratories] (room, building or institution equipped for scientific research)
noun
[UK: lə.ˈbɒ.rət.r̩i]
[US: ˈlæ.brə.ˌtɔː.ri]

labsubstantief
{n}

labosubstantief
{n}

laboratoriumsubstantief
{n}

laborer [laborers] (One who uses body strength instead of intellectual power to earn a wage, usually hourly)
noun
[UK: ˈleɪ.bə.rə(r)]
[US: ˈleɪ.bə.rər]

arbeidersubstantief

laborious (requiring much physical effort)
adjective
[UK: lə.ˈbɔː.rɪəs]
[US: lə.ˈbɔː.riəs]

arbeidsintensiefbijvoeglijk naamwoord

bewerkelijkbijvoeglijk naamwoord

laborieusbijvoeglijk naamwoord

labour [labours] (giving birth)
noun
[UK: ˈleɪb.ə(r)]
[US: ˈleɪb.r̩]

bevallingsubstantief
{f}

labour [labours] (work)
noun
[UK: ˈleɪb.ə(r)]
[US: ˈleɪb.r̩]

arbeidsubstantief
{m}

labour law noun

arbeidsrechtsubstantief
{n}

laboured (Expressive of strenuous effort)
adjective
[UK: ˈleɪb.əd]
[US: ˈleɪb.r̩d]

moeizaambijvoeglijk naamwoord

Labrador duck (Camptorhynchus labradorius)
noun

Labradoreendsubstantief

Labrador retriever (breed of dog)
noun

labradorsubstantief
{m}

labyrinth [labyrinths] (maze)
noun
[UK: ˈlæ.bə.rɪnθ]
[US: ˈlæ.bə.ˌrɪnθ]

doolhofsubstantief
{m}

labyrintsubstantief
{n}

labyrinthine (physically resembling a labyrinth)
adjective
[UK: ˌlæ.bə.ˈrɪn.θaɪn]
[US: ˌlæ.bə.ˈrɪn.ˌθin]

als een doolhofbijvoeglijk naamwoord
{m}

labyrinthine (twisting, convoluted, baffling)
adjective
[UK: ˌlæ.bə.ˈrɪn.θaɪn]
[US: ˌlæ.bə.ˈrɪn.ˌθin]

ingewikkeldbijvoeglijk naamwoord

verwarrendbijvoeglijk naamwoord

lace [laces] (fabric)
noun
[UK: leɪs]
[US: ˈleɪs]

kant [kanten]substantief
{m}

lachanophobia (irrational fear of vegetables)
noun

lachanofobiesubstantief
{f}

12