Engels-Nederlands woordenboek »

ire betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
ire (anger, fret)
verb
[UK: ˈaɪə(r)]
[US: ˈaɪr]

laaienwerkwoord

woedenwerkwoord

ire (great anger)
noun
[UK: ˈaɪə(r)]
[US: ˈaɪr]

toornsubstantief
{m}

woedesubstantief
{f}

Ireland (island)
proper noun
[UK: ˈaɪə.lənd]
[US: ˈaɪər.lənd]

Ierlandeigennam
{n}

Irene (female given name)
proper noun
[UK: ˈaɪ.riːn]
[US: aɪ.ˈriːn]

Ireneeigennam

irenic (Promoting or fitted to promote peace)
adjective
[UK: ˈaɪənɪk]
[US: ˈaɪɚnɪk]

irenischbijvoeglijk naamwoord

acquire [acquired, acquiring, acquires] (to gain, usually by one's own exertions; to get as one's own)
verb
[UK: ə.ˈkwaɪə(r)]
[US: ə.ˈkwaɪər]

opdoenwerkwoord

acquire [acquired, acquiring, acquires] (to get)
verb
[UK: ə.ˈkwaɪə(r)]
[US: ə.ˈkwaɪər]

verkrijgenwerkwoord

verwervenwerkwoord

acquis communautaire (full body of European Union law)
noun

acquissubstantief
{n}

acquis communautairesubstantief
{n}

add fuel to the fire (worsen a conflict)
verb
[UK: æd ˈfjuːəl tuː ðə ˈfaɪə(r)]
[US: ˈæd ˈfjuːəl ˈtuː ðə ˈfaɪər]

olie op het vuur gooienwerkwoord

opstokenwerkwoord

admire [admired, admiring, admires] (regard with wonder and delight)
verb
[UK: əd.ˈmaɪə(r)]
[US: æd.ˈmaɪr]

aanbiddenwerkwoord

bewonderenwerkwoord

admirer [admirers] (one who admires)
noun
[UK: əd.ˈmaɪə.rə(r)]
[US: æd.ˈmaɪ.rər]

bewonderaarsubstantief
{m}

bewonderaarstersubstantief
{f}

advance directive (document expressing a desire to die naturally in certain medical circumstances)
noun

wilsverklaringsubstantief
{f}

afire (literally on fire)
adjective
[UK: ə.ˈfaɪə]
[US: ə.ˈfaɪr]

in brandbijvoeglijk naamwoord

air raid siren noun

luchtalarmsubstantief
{n}

air [aired, airing, airs] (to bring into contact with the air)
verb
[UK: eə(r)]
[US: ˈer]

luchtenwerkwoord

air [aired, airing, airs] (to broadcast)
verb
[UK: eə(r)]
[US: ˈer]

uitzendenwerkwoord

air [aired, airing, airs] (to ventilate)
verb
[UK: eə(r)]
[US: ˈer]

ventilerenwerkwoord

verluchtenwerkwoord

aspire [aspired, aspiring, aspires] (to hope or dream)
verb
[UK: ə.ˈspaɪə(r)]
[US: ə.ˈspaɪr]

ambiërenwerkwoord

nastrevenwerkwoord

au contraire (on the contrary, see also: on the contrary)
adverb

integendeelbijwoord

backfire [backfired, backfiring, backfires] (fail)
verb
[UK: ˈbæk.ˌfaɪə(r)]
[US: ˈbæk.ˌfaɪr]

averechts werkenwerkwoord

falenwerkwoord

barbed wire (twisted strands of steel wire)
noun
[UK: bɑːbd ˈwaɪə(r)]
[US: ˈbɑːrbd ˈwaɪər]

prikkeldraadsubstantief
{m}

bidirectional (moving in two directions (usually opposite))
adjective
[UK: ˌbaɪ.də.ˈrek.ʃn̩əl]
[US: ˌbaɪ.də.ˈrek.ʃn̩əl]

bidirectioneelbijvoeglijk naamwoord

tweerichtings-bijvoeglijk naamwoord

billionaire (wealth exceeding one billion (10^9))
noun
[UK: ˌbɪ.ljə.ˈneə(r)]
[US: ˌbɪ.ljə.ˈner]

miljardairsubstantief
{m}

black-haired (having black hair)
adjective

zwartharigbijvoeglijk naamwoord

board of directors (group of people elected by stockholders)
noun
[UK: bɔːd əv dɪ.ˈrek.təz]
[US: ˈbɔːrd əv də.ˈrek.tərz]

raad van bestuursubstantief

Bonaire (island)
proper noun
[UK: bənˈeə]
[US: bənˈer]

Bonaireeigennam
{n}

bonfire [bonfires] (fire lit outdoors to burn unwanted items)
noun
[UK: ˈbɒn.faɪə(r)]
[US: ˈbɑːn.ˌfaɪər]

brandstapelsubstantief

bonfire [bonfires] (large, controlled outdoor fire lit to celebrate something or as a signal)
noun
[UK: ˈbɒn.faɪə(r)]
[US: ˈbɑːn.ˌfaɪər]

vreugdevuursubstantief
{n}

Brumaire (the second month of the French Republican Calendar)
proper noun

brumaireeigennam
{m}

12