Engels | Nederlands |
---|---|
Indic (relating to modern Indian languages) adjective [UK: ˈɪn.dɪk] [US: ˈɪn.dɪk] | Indo-Arischbijvoeglijk naamwoord |
indicate [indicated, indicating, indicates] (to point out; to discover; to direct to a knowledge of; to show; to make known) verb [UK: ˈɪn.dɪk.eɪt] [US: ˈɪn.dəˌket] | aanduidenwerkwoord aanwijzenwerkwoord wijzen opwerkwoord |
indicate [indicated, indicating, indicates] (to show or manifest by symptoms) verb [UK: ˈɪn.dɪk.eɪt] [US: ˈɪn.dəˌket] | aangevenwerkwoord |
indication [indications] noun [UK: ˌɪn.dɪˈk.eɪʃ.n̩] [US: ˌɪn.dəˈk.eɪʃ.n̩] | aanwijzingsubstantief |
indicative (serving as a sign) adjective [UK: ɪn.ˈdɪk.ə.tɪv] [US: ˌɪn.ˈdɪk.ə.tɪv] | indicatiefbijvoeglijk naamwoord |
indicative (the indicative mood) noun [UK: ɪn.ˈdɪk.ə.tɪv] [US: ˌɪn.ˈdɪk.ə.tɪv] | aantonende wijssubstantief indicatiefsubstantief |
indicative mood noun [UK: ɪn.ˈdɪk.ə.tɪv muːd] [US: ˌɪn.ˈdɪk.ə.tɪv ˈmuːd] | aantonende wijssubstantief indicatiefsubstantief |
indicator [indicators] (indicative animal or plant) noun [UK: ˈɪn.dɪk.eɪ.tə(r)] [US: ˈɪn.dəˌk.e.tər] | indicatorsubstantief |
indicator [indicators] (turn signal) noun [UK: ˈɪn.dɪk.eɪ.tə(r)] [US: ˈɪn.dəˌk.e.tər] | clignoteursubstantief richtingaanwijzersubstantief |
indict [indicted, indicting, indicts] (to accuse of wrongdoing) verb [UK: ɪn.ˈdaɪt] [US: ˌɪn.ˈdaɪt] | beschuldigenwerkwoord |
indict [indicted, indicting, indicts] (to make a formal accusation or indictment) verb [UK: ɪn.ˈdaɪt] [US: ˌɪn.ˈdaɪt] | aanklagenwerkwoord |
indiction [indictions] (cycle of fifteen years) noun [UK: ɪndˈɪkʃən] [US: ɪndˈɪkʃən] | indictiesubstantief |
indictment [indictments] (criminal accusation) noun [UK: ɪn.ˈdaɪt.mənt] [US: ˌɪn.ˈdaɪt.mənt] | beschuldigingsubstantief |
contraindication [contraindications] (factor or symptom) noun [UK: ˌkɒn.trə.ˌɪn.dɪˈk.eɪʃ.n̩] [US: ˌkɒn.trə.ˌɪn.dɪˈk.eɪʃ.n̩] | tegenindicatiesubstantief |
price index [price indices] (statistical estimate) noun [UK: praɪs ˈɪn.deks] [US: ˈpraɪs ˈɪn.deks] | prijsindexsubstantief |
refractive index [refractive indices] (ratio of the speed of light in vacuum to another medium) noun [UK: rɪ.ˈfræk.tɪv ˈɪn.deks] [US: rə.ˈfræk.tɪv ˈɪn.deks] | brekingsindexsubstantief |
vindicate [vindicated, vindicating, vindicates] (to claim) verb [UK: ˈvɪn.dɪk.eɪt] [US: ˈvɪn.dəket] | doen geldenwerkwoord opeisenwerkwoord |
vindicate [vindicated, vindicating, vindicates] (to clear from an accusation, suspicion or criticism) verb [UK: ˈvɪn.dɪk.eɪt] [US: ˈvɪn.dəket] | blaam zuiverenwerkwoord vrijsprekenwerkwoord |
vindicate [vindicated, vindicating, vindicates] (to justify by providing evidence) verb [UK: ˈvɪn.dɪk.eɪt] [US: ˈvɪn.dəket] | rechtvaardigenwerkwoord |
vindicate [vindicated, vindicating, vindicates] (to maintain or defend a cause against opposition) verb [UK: ˈvɪn.dɪk.eɪt] [US: ˈvɪn.dəket] | verdedigenwerkwoord |
vindicate [vindicated, vindicating, vindicates] (to provide justification) verb [UK: ˈvɪn.dɪk.eɪt] [US: ˈvɪn.dəket] | verantwoordenwerkwoord |
vindication (justification of a claim or belief) noun [UK: ˌvɪn.dɪˈk.eɪʃ.n̩] [US: ˌvɪn.dəˈk.eɪʃ.n̩] | bewijssubstantief |
vindication (the act of vindicating) noun [UK: ˌvɪn.dɪˈk.eɪʃ.n̩] [US: ˌvɪn.dəˈk.eɪʃ.n̩] | rechtvaardigingsubstantief |
vindictive (having a tendency to seek revenge) adjective [UK: vɪn.ˈdɪk.tɪv] [US: ˌvɪn.ˈdɪk.tɪv] | rancuneusbijvoeglijk naamwoord wraakzuchtigbijvoeglijk naamwoord |