Engels-Nederlands woordenboek »

hood betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
hood (cover with a hood)
verb
[UK: hʊd]
[US: ˈhʊd]

bedekkenwerkwoord

hood [hoods] (covering for the head attached to a larger garment such as a jacket or cloak)
noun
[UK: hʊd]
[US: ˈhʊd]

capuchonsubstantief
{m}

kapsubstantief
{f}

hood [hoods] (enclosure that protects something, especially from above)
noun
[UK: hʊd]
[US: ˈhʊd]

beschermingskapsubstantief
{f}

hood (Relating to inner-city everyday life, both positive and negative aspects)
adjective
[UK: hʊd]
[US: ˈhʊd]

buurt-bijvoeglijk naamwoord

wijk-bijvoeglijk naamwoord

hood [hoods] (soft top of a convertible car or carriage)
noun
[UK: hʊd]
[US: ˈhʊd]

motorkapsubstantief
{f}

hooded crow (Corvus cornix)
noun
[UK: ˈhʊ.dɪd krəʊ]
[US: ˈhʊ.dəd ˈkroʊ]

bonte kraaisubstantief

hoodoo (spire of rock)
noun
[UK: ˈhuː.duː]
[US: ˈhuː.duː]

aardpijlersubstantief

aardpiramidesubstantief

hoodwink [hoodwinked, hoodwinking, hoodwinks] (to deceive using a disguise, see also: mislead)
verb
[UK: ˈhʊ.dwɪŋk]
[US: ˈhʊ.ˌdwɪŋk]

misleidenwerkwoord

om de tuin leidenwerkwoord

voor de gek houdenwerkwoord

-hood (condition or state)

-heid{f}

adulthood (time of life)
noun
[UK: ˈæ.dʌlt.hʊd]
[US: ə.ˈdəlt.ˌhʊd]

volwassenheidsubstantief
{f}

black-hooded antshrike (passerine bird)
noun

zwartkap-mierklauwiersubstantief

brotherhood [brotherhoods] (state of being brothers or a brother)
noun
[UK: ˈbrʌ.ðə.hʊd]
[US: ˈbrʌ.ðər.ˌhʊd]

broederschapsubstantief
{f}

childhood [childhoods] (time when one is a child)
noun
[UK: ˈtʃaɪld.hʊd]
[US: ˈtʃaɪld.ˌhʊd]

kinderjarensubstantief
{n}

kindertijdsubstantief
{m}

childhood friend (friend known since childhood)
noun

jeugdvriendsubstantief
{m}

clitoral hood (fold of skin)
noun

clitorishoedsubstantief

clitoriskapsubstantief

diaperhood (period of wearing diapers)
noun

babytijdsubstantief
{m}

luiertijdsubstantief
{m}

extractor hood (kitchen device)
noun

afzuigkapsubstantief
{m}

falsehood [falsehoods] (state of being false)
noun
[UK: ˈfɔːls.hʊd]
[US: ˈfæls.hʊd]

onwaarheidsubstantief
{f}

fatherhood (being a father)
noun
[UK: ˈfɑːð.ə.hʊd]
[US: ˈfɑːð.r̩.hʊd]

vaderschapsubstantief
{n}

fume hood (a ventilated compartment in which chemical procedures may be undertaken)
noun
[UK: fjuːm hʊd]
[US: ˈfjuːm ˈhʊd]

trekkastsubstantief
{f}

zuurkastsubstantief
{f}

grass widowhood (state of being a grass widow)
noun

groen weduwschapsubstantief
{n}

knighthood [knighthoods] (quality of being a knight)
noun
[UK: ˈnaɪt.hʊd]
[US: ˈnaɪt.ˌhʊd]

ridderschapsubstantief
{n}

likelihood [likelihoods] (probability)
noun
[UK: ˈlaɪk.lɪ.hʊd]
[US: ˈlaɪk.li.hʊd]

waarschijnlijkheidsubstantief

Little Red Riding Hood (a folktale)
proper noun
[UK: ˈlɪt.l̩ red ˈraɪd.ɪŋ hʊd]
[US: ˈlɪt.l̩ ˈred ˈraɪd.ɪŋ ˈhʊd]

Roodkapjeeigennam
{n}

livelihood [livelihoods] (means of supporting oneself)
noun
[UK: ˈlaɪ.vlɪ.hʊd]
[US: ˈlaɪ.vli.ˌhʊd]

levensonderhoudsubstantief

maidenhood (condition of being maiden)
noun
[UK: ˈmeɪdn.hʊd]
[US: ˈmeɪdn.hʊd]

maagdelijkheidsubstantief

motherhood (state of being a mother)
noun
[UK: ˈmʌð.ə.hʊd]
[US: ˈmʌð.r̩.hʊd]

moederschapsubstantief
{n}

neighborhood [neighborhoods] (area near one's home)
noun
[UK: ˈneɪ.bərˌ.hʊd]
[US: ˈneɪ.bər.ˌhʊd]

buurtsubstantief
{f}

kwartiersubstantief
{n}

wijksubstantief
{n}

neighborhood [neighborhoods] (quality of being a neighbor)
noun
[UK: ˈneɪ.bərˌ.hʊd]
[US: ˈneɪ.bər.ˌhʊd]

nabuurschapsubstantief

12