Engels-Nederlands woordenboek »

hate betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
hate [hated, hating, hates] (to dislike intensely)
verb
[UK: heɪt]
[US: ˈheɪt]

hatenwerkwoord

hate mail (hostile correspondence)
noun

haatmailsubstantief
{m} {f}

hateful (full of hate)
adjective
[UK: ˈheɪt.fəl]
[US: ˈheɪt.fəl]

hatelijkbijvoeglijk naamwoord

hatemonger (one who encourages hatred)
noun

haatzaaiersubstantief
{m}

hater (one who hates)
noun
[UK: heɪ.tə(r)]
[US: ˈheɪ.tər]

haatstersubstantief
{f}

hatersubstantief
{m}

caliphate [caliphates] (Islamic government)
noun
[UK: ˈkæ.lɪ.feɪt]
[US: ˈkæ.lɪ.feɪt]

kalifaatsubstantief
{n}

chateaubriand (steak cut from a beef tenderloin)
noun
[UK: ʃˌeɪtəbrɪˈand]
[US: ʃˌeɪɾəbrɪˈænd]

biefstuk van de haassubstantief
{m}

biefstuk van ossenhaassubstantief
{m}

chateaubriandsubstantief
{m}

chatelaine (chain or clasp worn at the waist by women)
noun
[UK: ˈʃæ.tə.leɪn]
[US: ˈʃæ.tə.leɪn]

burchtheersubstantief
{m}

burchtvrouwsubstantief
{f}

chatelainesubstantief

I hate you (expression of intense dislike)
phrase
[UK: ˈaɪ heɪt juː]
[US: ˈaɪ ˈheɪt ˈjuː]

ik haat jephrase

ik haat julliephrase
{Pl}

ik haat uphrase

matriarchate noun

matriarchaatsubstantief
{n}

whatev (whatever)
interjection

boeieinterjection

whatever (indicating the speaker does not care what someone says)
interjection
[UK: wɒt.ˈev.ə(r)]
[US: hwʌt.ˈev.r̩]

ammehoelainterjection

boeiendinterjection

whatever (regardless of the … that; for any … that)
determiner
[UK: wɒt.ˈev.ə(r)]
[US: hwʌt.ˈev.r̩]

hoegenaamddeterminer

welke ... ookdeterminer

whatever determiner
[UK: wɒt.ˈev.ə(r)]
[US: hwʌt.ˈev.r̩]

het zal weldeterminer

maakt niet uitdeterminer

Zoek geschiedenis