Engels-Nederlands woordenboek »

harm betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
harm [harmed, harming, harms] (cause damage)
verb
[UK: hɑːm]
[US: ˈhɑːrm]

beschadigenwerkwoord

schadenwerkwoord

harm (injury; hurt; damage)
noun
[UK: hɑːm]
[US: ˈhɑːrm]

schadesubstantief
{m}

harmful (likely to be damaging)
adjective
[UK: ˈhɑːm.fəl]
[US: ˈhɑːrm.fəl]

schadelijkbijvoeglijk naamwoord

harmless (incapable of causing harm or danger)
adjective
[UK: ˈhɑːm.ləs]
[US: ˈhɑːrm.ləs]

ongevaarlijkbijvoeglijk naamwoord

onschadelijkbijvoeglijk naamwoord

harmonic (a component frequency of the signal of a wave, see also: overtone)
noun
[UK: hɑː.ˈmɒ.nɪk]
[US: harˈmɑː.nɪk]

harmonischesubstantief
{c}

harmonic (pertaining to harmony)
adjective
[UK: hɑː.ˈmɒ.nɪk]
[US: harˈmɑː.nɪk]

harmonischbijvoeglijk naamwoord

harmonica (wind instrument)
noun
[UK: hɑː.ˈmɒ.nɪk.ə]
[US: harˈmɑː.nɪk.ə]

mondharmonicasubstantief
{f}

harmony [harmonies] (agreement or accord)
noun
[UK: ˈhɑː.mə.ni]
[US: ˈhɑːr.mə.ni]

eendrachtsubstantief
{f}

overeenstemmingsubstantief
{f}

samenklanksubstantief
{m}

harmony [harmonies] (music: two or more notes played simultaneously to produce a chord)
noun
[UK: ˈhɑː.mə.ni]
[US: ˈhɑːr.mə.ni]

harmoniesubstantief
{f}

harmonious (showing accord)
adjective
[UK: hɑː.ˈməʊ.nɪəs]
[US: harˈmoʊ.niəs]

harmonieusbijvoeglijk naamwoord

harmonium (musical instrument)
noun
[UK: hɑː.ˈməʊ.nɪəm]
[US: harˈmoʊ.niəm]

harmoniumsubstantief
{n}

charm [charms] (a small trinket on a bracelet or chain)
noun
[UK: tʃɑːm]
[US: ˈtʃɑːrm]

bedeltjesubstantief

charm [charms] (quality of inspiring delight or admiration)
noun
[UK: tʃɑːm]
[US: ˈtʃɑːrm]

charmesubstantief

charm [charmed, charming, charms] (seduce, entrance or fascinate)
verb
[UK: tʃɑːm]
[US: ˈtʃɑːrm]

betoverenwerkwoord

bezwerenwerkwoord

charm [charms] (something with magic power)
noun
[UK: tʃɑːm]
[US: ˈtʃɑːrm]

bansubstantief

betoveringsubstantief

bezweringsubstantief

charm [charmed, charming, charms] (use a magical charm)
verb
[UK: tʃɑːm]
[US: ˈtʃɑːrm]

beheksenwerkwoord

charm offensive (campaign of deliberately using charm and flattery)
noun

charmeoffensiefsubstantief
{m}

charming (pleasant, charismatic)
adjective
[UK: ˈtʃɑːm.ɪŋ]
[US: ˈtʃɑːrm.ɪŋ]

charmantbijvoeglijk naamwoord

dharma [dharmas] (principle that orders the universe)
noun
[UK: ˈdɑː.mə]
[US: ˈdɑːr.mə]

dharmasubstantief

glass harmonica (a musical instrument)
noun
[UK: ˈɡlɑːs hɑː.ˈmɒ.nɪk.ə]
[US: ˈɡlæs harˈmɑː.nɪk.ə]

glasharmonicasubstantief
{f}

inharmonicity (music)
noun

inharmoniciteitsubstantief

pharmaceutical (of, or relating to pharmacy or pharmacists)
adjective
[UK: ˌfɑː.mə.ˈsjuː.tɪk.l̩]
[US: ˌfɑːr.mə.ˈsuː.tɪk.l̩]

farmaceutischbijvoeglijk naamwoord

pharmacy [pharmacies] (a place where prescription drugs are dispensed)
noun
[UK: ˈfɑː.mə.si]
[US: ˈfɑːr.mə.si]

apotheeksubstantief
{f}

pharmacy [pharmacies] (science of medicinal substances)
noun
[UK: ˈfɑː.mə.si]
[US: ˈfɑːr.mə.si]

farmaciesubstantief
{f}

pharmacist [pharmacists] (one who studies pharmacy)
noun
[UK: ˈfɑː.mə.sɪst]
[US: ˈfɑːr.mə.səst]

farmaceutsubstantief
{m}

pharmacist [pharmacists] (professional who dispenses prescription drugs)
noun
[UK: ˈfɑː.mə.sɪst]
[US: ˈfɑːr.mə.səst]

apothekersubstantief
{m}

apothekeressubstantief
{f}

pharmacogenetic (pertaining to pharmacogenetics)
adjective

farmacogenetischbijvoeglijk naamwoord

pharmacological (of or having to do with pharmacology)
adjective
[UK: ˌfɑː.mək.ə.ˈlɒ.dʒɪk.l̩]
[US: ˌfɑːr.mək.ə.ˈlɑː.dʒɪk.l̩]

farmacologischbijvoeglijk naamwoord

pharmacology [pharmacologies] (science that studies the effects of chemical compounds on living animals)
noun
[UK: ˌfɑː.məˈk.ɒ.lə.dʒi]
[US: ˌfɑːr.məˈk.ɑː.lə.dʒi]

farmacologiesubstantief
{f}

pharmacologist [pharmacologists] (student of or one who is versed in pharmacology)
noun
[UK: ˌfɑː.məˈk.ɒ.lə.dʒɪst]
[US: ˌfɑːr.məˈk.ɑː.lə.ˌdʒɪst]

farmacologesubstantief
{f}

farmacoloogsubstantief
{m}

pharmacopoeia [pharmacopoeias] (official book of medicines)
noun
[UK: ˌfɑː.mək.ə.ˈpiːə]
[US: ˌfɑːr.mək.ə.ˈpiːə]

farmacopeesubstantief
{f}

12