Engels-Nederlands woordenboek »

happy betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
happy [happier, happiest] (appropriate, apt, felicitous)
adjective
[UK: ˈhæp.i]
[US: ˈhæp.i]

bedrevenbijvoeglijk naamwoord

handigbijvoeglijk naamwoord

kundigbijvoeglijk naamwoord

happy [happier, happiest] (content (to do something); having no objection (to something))
adjective
[UK: ˈhæp.i]
[US: ˈhæp.i]

tevredenbijvoeglijk naamwoord

happy [happier, happiest] (contented, joyous)
adjective
[UK: ˈhæp.i]
[US: ˈhæp.i]

blijbijvoeglijk naamwoord

gelukkigbijvoeglijk naamwoord

happy as a clam (very happy and carefree)
adjective

zo gelukkig als een kindbijvoeglijk naamwoord

happy birthday (good wishes for a birthday)
interjection
[UK: ˈhæp.i ˈbɜːθ.deɪ]
[US: ˈhæp.i ˈbɝːθ.ˌde]

fijne verjaardaginterjection

gefeliciteerdinterjection

gefeliciteerd met je verjaardaginterjection

gelukkige verjaardaginterjection

proficiatinterjection

happy Easter (an expression used during Easter)
phrase

vrolijk Pasenphrase

zalig Pasenphrase

happy ending (happy end)
noun

blijeindesubstantief
{n}

happy endingsubstantief
{n}

happy-go-lucky (carefree)
adjective
[UK: ˌhæp.i ɡəʊ ˈlʌk.i]
[US: ˌhæp.i ɡoʊ ˈlʌk.i]

onbekommerdbijvoeglijk naamwoord

onbezorgdbijvoeglijk naamwoord

zorgeloosbijvoeglijk naamwoord

happy holidays (holiday greeting)
phrase
[UK: ˈhæp.i ˈhɒl.ə.deɪz]
[US: ˈhæp.i ˈhɑːl.ə.deɪz]

fijne feestdagenphrase
{Pl}

gelukkige feestdagenphrase
{Pl}

vrolijke feestdagenphrase
{Pl}

happy New Year (Happy New Year)
phrase
[UK: ˈhæp.i njuː ˈjiə(r)]
[US: ˈhæp.i nuː ˈjɪr̩]

Gelukkig Nieuwjaarphrase

Merry Christmas and a Happy New Year (traditional greeting for the Christmas and the new year)
phrase
[UK: ˈme.ri ˈkrɪ.sməs ənd ə ˈhæp.i njuː ˈjiə(r)]
[US: ˈme.ri ˈkrɪ.sməs ænd ə ˈhæp.i nuː ˈjɪr̩]

Vrolijk Kerstfeest en een Gelukkig Nieuwjaar!phrase

trigger-happy (having a tendency or desire to shoot a firearm irresponsibly)
adjective
[UK: ˈtrɪ.ɡə(r) ˈhæp.i]
[US: ˈtrɪ.ɡər ˈhæp.i]

schietgraagbijvoeglijk naamwoord