Engels-Nederlands woordenboek »

halt betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
halt (minor railway station)
noun
[UK: hɔːlt]
[US: ˈhɒlt]

haltesubstantief
{f}

halter [halters] (animal's headgear)
noun
[UK: ˈhɔːl.tə(r)]
[US: ˈhɒl.tər]

halstersubstantief
{m} {n}

haltere (small knobbed structure)
noun

haltersubstantief
{m}

kolfjesubstantief
{n}

halting (hesitant or broken)
adjective
[UK: ˈhɔːlt.ɪŋ]
[US: ˈhɒlt.ɪŋ]

onderbrekenbijvoeglijk naamwoord

stil houdenbijvoeglijk naamwoord

stoppenbijvoeglijk naamwoord

asphalt (sticky, black and highly viscous liquid)
noun
[UK: ˈæ.sfælt]
[US: ˈæs.ˌfɒlt]

asfaltsubstantief
{n}

asphalt [asphalted, asphalting, asphalts] (to pave with asphalt)
verb
[UK: ˈæ.sfælt]
[US: ˈæs.ˌfɒlt]

asfalterenwerkwoord

Saxony-Anhalt (state)
proper noun
[UK: ˈsæk.sə.ni ˈæn.həlt]
[US: ˈsæk.sə.ni ˈæn.həlt]

Saksen-Anhalteigennam