Engels-Nederlands woordenboek »

goo betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
goodbye (farewell, see also: bye)
interjection
[UK: ˌɡʊd.ˈbaɪ]
[US: ˌɡʊd.ˈbaɪ]

ajuinterjection

ajuusinterjection

daginterjection

doeginterjection

doeiinterjection

hoiinterjection

houdoeinterjection

tot ziensinterjection

goodbye, cruel world (exclamation prior to suicide)
phrase

vaarwelphrase

wrede wereld!phrase

goodness (state or characteristic of being good)
noun
[UK: ˈɡʊd.nəs]
[US: ˈɡʊd.nəs]

goedheidsubstantief
{f}

goods [goods] (that which is produced, traded, bought or sold)
noun
[UK: ɡʊdz]
[US: ˈɡʊdz]

goederensubstantief
{Pl}

waarsubstantief
{f}

goods train (train used for transportation of goods)
noun
[UK: ɡʊdz treɪn]
[US: ˈɡʊdz ˈtreɪn]

goederentreinsubstantief

goods wagon (railway wagon)
noun
[UK: ɡʊdz ˈwæ.ɡən]
[US: ˈɡʊdz ˈwæ.ɡən]

goederenwagonsubstantief
{m}

goodwill (favorably disposed attitude)
noun
[UK: ˌɡʊd.ˈwɪl]
[US: ɡʊ.ˈdwɪl]

goodwillsubstantief
{m}

goodwill (value)
noun
[UK: ˌɡʊd.ˈwɪl]
[US: ɡʊ.ˈdwɪl]

goedwilsubstantief
{m}

gooey [gooier, gooiest] (of or relating to goo)
adjective
[UK: ˈɡuːɪ]
[US: ˈɡuːi]

papperigbijvoeglijk naamwoord

slijmachtigbijvoeglijk naamwoord

gooey [gooier, gooiest] (soft, sticky and viscous)
adjective
[UK: ˈɡuːɪ]
[US: ˈɡuːi]

kleverigbijvoeglijk naamwoord

visceusbijvoeglijk naamwoord

zachtbijvoeglijk naamwoord

goof off (engage in idle activity)
verb
[UK: ɡuːf ɒf]
[US: ˈɡuːf ˈɒf]

luilakkenwerkwoord

niets doenwerkwoord

goofball [goofballs] (a foolish or silly person)
noun
[UK: ɡˈuːfbɔːl]
[US: ɡˈuːfbɔːl]

idiootsubstantief

sufferdsubstantief

Goofy (Disney character)
proper noun
[UK: ˈɡuː.fi]
[US: ˈɡuː.fi]

Goofyeigennam
{m}

google (Internet search performed on the Google search engine)
noun
[UK: ˈɡuː.ɡəl]
[US: ˈɡuː.ɡəl]

googelensubstantief

google [googled, googling, googles] (to search for (something) on the Internet using the Google search engine)
verb
[UK: ˈɡuː.ɡəl]
[US: ˈɡuː.ɡəl]

googelenwerkwoord

googol (1 followed by 100 zeros)
numeral
[UK: ɡˈuːɡɒl]
[US: ɡˈuːɡɑːl]

googoltelwoord

googolplex (ten to the power of a googol)
numeral

googolplextelwoord

gook (derogatory slur for an Asian person)
noun
[UK: ˈɡʊk]
[US: ˈɡʊk]

spleetoogsubstantief

goose [geese] (a grazing waterfowl of the family Anatidae)
noun
[UK: ɡuːs]
[US: ˈɡuːs]

ganssubstantief
{f}

goose bump (raised skin caused by cold, excitement, or fear)
noun
[UK: ɡuːs bʌmp]
[US: ˈɡuːs ˈbəmp]

kippenvelsubstantief
{n}

goose is cooked (all hope is gone)
phrase

de rapen zijn gaarphrase

gooseberry [gooseberries] (fruit)
noun
[UK: ˈɡʊz.bə.ri]
[US: ˈɡuːˌs.be.ri]

klapbessubstantief
{f}

kruisbessubstantief
{f}

stekerbeessubstantief
{f}

gooseneck barnacle (Pollicipes pollicipes)
noun
[UK: ɡˈuːsnek bˈɑːnəkəl]
[US: ɡˈuːsnek bˈɑːrnəkəl]

eendenmosselsubstantief
{f}

go off (begin making noise)
verb
[UK: ɡəʊ ɒf]
[US: ˈɡoʊ ˈɒf]

overgaanwerkwoord

123