Engels | Nederlands |
---|---|
gay [gayer, gayest] (behaving in a way associated with females) adjective [UK: ɡeɪ] [US: ˈɡeɪ] | verwijfdbijvoeglijk naamwoord |
gay [gayer, gayest] (festive, bright, colorful) adjective [UK: ɡeɪ] [US: ˈɡeɪ] | feestelijkbijvoeglijk naamwoord kleurrijkbijvoeglijk naamwoord |
gay [gayer, gayest] (happy, joyful and lively) adjective [UK: ɡeɪ] [US: ˈɡeɪ] | goedgezindbijvoeglijk naamwoord monterbijvoeglijk naamwoord opgetogenbijvoeglijk naamwoord uitgelatenbijvoeglijk naamwoord vrolijkbijvoeglijk naamwoord |
gay [gayer, gayest] (homosexual, see also: homosexual; lesbian) adjective [UK: ɡeɪ] [US: ˈɡeɪ] | homofielbijvoeglijk naamwoord homoseksueelbijvoeglijk naamwoord |
gay [gays] (homosexual person, especially male, see also: lesbian; homosexual; fairy; fag; poof; bender; bugger) noun [UK: ɡeɪ] [US: ˈɡeɪ] | homosubstantief homoseksueelsubstantief |
gay-friendly (welcoming of gay people) adjective | homovriendelijkbijvoeglijk naamwoord |
gay marriage (marriage between two people of the same sex) noun [UK: ɡeɪ ˈmæ.rɪdʒ] [US: ˈɡeɪ ˈme.rɪdʒ] | homohuwelijksubstantief |
gay rights noun | homorechtensubstantief |
gaydar (ability to detect if a person is gay) noun [UK: ˈkaʊntəˌpəʊz] [US: ˈkaʊntəˌpəʊz] | gaydarsubstantief |
gayness (the state of being cheerful) noun [UK: ˈɡeɪ.nəs] [US: ˈɡeɪ.nəs] | blijheidsubstantief |
Gayo (language) proper noun | Gajoeigennam Gajo'scheigennam Gajo-taaleigennam |
gigayear (10^9 years) noun | gigajaarsubstantief |
I'm gay phrase [UK: aɪm ɡeɪ] [US: ˈaɪm ˈɡeɪ] | ik ben homophrase ik ben homoseksueelphrase |
lesbigay (lesbian, bisexual or gay person) noun | holebisubstantief |
margay [margays] (Leopardus wiedii) noun [UK: mˈɑːɡeɪ] [US: mˈɑːrɡeɪ] | margaysubstantief |