Engels-Nederlands woordenboek »

fur betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
fur [furs] (coating resembling fur)
noun
[UK: fɜː(r)]
[US: ˈfɝː]

voeringsubstantief

fur [furs] (hairy coat of a mammal, especially when fine, soft and thick)
noun
[UK: fɜː(r)]
[US: ˈfɝː]

bontsubstantief
{n}

pelssubstantief
{n}

vachtsubstantief
{n}

fur [furred, furring, furs] (to cover with fur)
verb
[UK: fɜː(r)]
[US: ˈfɝː]

voerenwerkwoord

fur coat (garment made of furry hides)
noun
[UK: fɜː(r) ˈkəʊt]
[US: ˈfɝː ˈkoʊt]

bontjassubstantief
{m}

fur seal (marine mammal)
noun

zeebeersubstantief
{m}

fury [furies] (extreme anger)
noun
[UK: ˈfjʊə.ri]
[US: ˈfjʊ.ri]

razernijsubstantief
{f}

furious (transported with passion or fury)
adjective
[UK: ˈfjʊə.rɪəs]
[US: ˈfjʊ.riəs]

woedendbijvoeglijk naamwoord

furl [furled, furling, furls] (to lower, roll up and secure something)
verb
[UK: fɜːl]
[US: fɝːl]

gekruldwerkwoord

furlough [furloughs] (leave of absence)
noun
[UK: ˈfɜː.ləʊ]
[US: ˈfɝːlo.ʊ]

verlofsubstantief
{n}

furlough [furloughs] (period of unpaid time off used by an employer to reduce costs)
noun
[UK: ˈfɜː.ləʊ]
[US: ˈfɝːlo.ʊ]

onbetaald verlofsubstantief
{n}

furnace [furnaces] (device for heating in a factory, melting metals, etc)
noun
[UK: ˈfɜː.nɪs]
[US: ˈfɝː.nəs]

ketelsubstantief
{m}

ovensubstantief
{m}

furnish [furnished, furnishing, furnishes] (to provide with furniture or other equipment)
verb
[UK: ˈfɜː.nɪʃ]
[US: ˈfɝː.ˌnɪʃ]

bemeubelenwerkwoord

meubelenwerkwoord

meubilerenwerkwoord

furniture (large movable items)
noun
[UK: ˈfɜː.nɪ.tʃə(r)]
[US: ˈfɝː.nɪ.tʃər]

meubelsubstantief
{n}

meubelstuksubstantief
{n}

furrier [furriers] (person who sells, makes and deals otherwise with fur)
noun
[UK: ˈfʌ.rɪə(r)]
[US: ˈfɜː.riər]

bontwerkersubstantief
{m}

bontwerkstersubstantief
{f}

furry [furrier, furriest] (covered with fur)
adjective
[UK: ˈfɜː.ri]
[US: ˈfɜː.ri]

pels-bijvoeglijk naamwoord

pelzigbijvoeglijk naamwoord

furrow [furrows] (deep wrinkle in the skin of the face)
noun
[UK: ˈfʌ.rəʊ]
[US: ˈfɝːo.ʊ]

groefsubstantief
{f}

furrow [furrowed, furrowing, furrows] (to make one or more cuts or grooves in)
verb
[UK: ˈfʌ.rəʊ]
[US: ˈfɝːo.ʊ]

doorploegenwerkwoord

furrow [furrowed, furrowing, furrows] (to pull one's brows together)
verb
[UK: ˈfʌ.rəʊ]
[US: ˈfɝːo.ʊ]

fronsenwerkwoord

furrow [furrows] (trench cut in the soil)
noun
[UK: ˈfʌ.rəʊ]
[US: ˈfɝːo.ʊ]

voorsubstantief
{f}

voresubstantief

furry (animal character with human-like characteristics)
noun
[UK: ˈfɜː.ri]
[US: ˈfɜː.ri]

furrysubstantief
{m}

further (comparative of far)
adverb
[UK: ˈfɜː.ðə(r)]
[US: ˈfɝː.ðər]

verderbijwoord

further [furthered, furthering, furthers] (to encourage growth)
verb
[UK: ˈfɜː.ðə(r)]
[US: ˈfɝː.ðər]

aanmoedigenwerkwoord

further [furthered, furthering, furthers] (to support progress)
verb
[UK: ˈfɜː.ðə(r)]
[US: ˈfɝː.ðər]

bevorderenwerkwoord

further education (education beyond compulsory schooling)
noun

vervolgonderwijssubstantief
{n}

furthermore (In addition; besides; what's more; used to denote additional information)
adverb
[UK: ˌfɜː.ðə.ˈmɔː(r)]
[US: ˈfɝː.ðər.ˌmɔːr]

bovendienbijwoord

daarenbovenbijwoord

far [further, furthest] (remote in space)
adjective
[UK: ˈfɑː(r)]
[US: ˈfɑːr]

verbijvoeglijk naamwoord

furtive (of a thing: exhibiting guilty or evasive secrecy)
adjective
[UK: ˈfɜː.tɪv]
[US: ˈfɝː.tɪv]

diefachtigbijvoeglijk naamwoord

furtiefbijvoeglijk naamwoord

heimelijkbijvoeglijk naamwoord

steelsbijvoeglijk naamwoord

Zoek geschiedenis