Engels-Nederlands woordenboek »

fix betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
fix [fixes] (an instance of fixing)
noun
[UK: fɪks]
[US: ˈfɪks]

reparerensubstantief

fix [fixed, fixing, fixes] (to mend or repair)
verb
[UK: fɪks]
[US: ˈfɪks]

reparerenwerkwoord

fixed asset (finance: an organization's fixed assets)
noun

onroerend goedsubstantief
{n}

fixed disk (hard disk)
noun
[UK: fɪkst dɪsk]
[US: ˈfɪkst ˈdɪsk]

vaste schijfsubstantief
{f}

fixed-gear bicycle (biclycle without a freewheel)
noun

doortrappersubstantief
{m}

fixer [fixers] (chemical used in photographic development)
noun
[UK: ˈfɪk.sə(r)]
[US: ˈfɪk.sər]

fixeermiddelsubstantief
{n}

affix [affixes] (that which is affixed)
noun
[UK: ə.ˈfɪks]
[US: ˈæ.fɪks]

aanhangselsubstantief
{n}

affixsubstantief
{n}

affix [affixed, affixing, affixes] (to attach)
verb
[UK: ə.ˈfɪks]
[US: ˈæ.fɪks]

aanhangenwerkwoord

vastmaken aanwerkwoord

affixoid (regular word that also works as an affix)
noun

affixoïdesubstantief
{m}

circumfix (add a circumfix)
verb

circumfigerenwerkwoord

circumfix (affix with both a prefixing and suffixing element)
noun

circumfixsubstantief
{n}

discontinu affixsubstantief
{n}

omvoegselsubstantief
{n}

crucifix [crucifixes] (sculptural representation)
noun
[UK: ˈkruː.sɪ.fɪks]
[US: ˈkruː.sə.ˌfɪks]

kruissubstantief
{n}; crucifix {n}

kruisbeeldsubstantief
{n}

crucifixion [crucifixions] (death of Christ on cross)
noun
[UK: ˌkruː.sɪ.ˈfɪk.ʃn̩]
[US: ˌkruː.sə.ˈfɪk.ʃn̩]

de kruisdoodsubstantief
{f} {m}

de kruisigingsubstantief
{f}

crucifixion [crucifixions] (execution by being nailed or tied to an upright cross)
noun
[UK: ˌkruː.sɪ.ˈfɪk.ʃn̩]
[US: ˌkruː.sə.ˈfɪk.ʃn̩]

dood aan het kruissubstantief
{f} {m}

kruisdoodsubstantief
{f} {m}

kruisigingsubstantief
{f}

infix [infixes] (morpheme inserted into word)
noun
[UK: ˈɪn.fɪks]
[US: ˈɪn.fɪks]

infixsubstantief
{n}

tussenvoegselsubstantief
{n}

interfix (an empty morph inserted between two morphemes)
noun

interfixsubstantief
{n}

invoegselsubstantief
{n}

match fixing (the act of losing, or playing to a pre-determined result)
noun

matchfixingsubstantief
{m} {n}

wedstrijdvervalsingsubstantief
{f}

prefix [prefixes] (morpheme at the beginning of a word)
noun
[UK: ˌpriː.ˈfɪks]
[US: ˈpriː.fɪks]

prefixsubstantief
{n}

voorvoegselsubstantief
{n}

prefix (put or fix before, or at the beginning of)
verb
[UK: ˌpriː.ˈfɪks]
[US: ˈpriː.fɪks]

voorvoegenwerkwoord

prefix (set or appoint beforehand)
verb
[UK: ˌpriː.ˈfɪks]
[US: ˈpriː.fɪks]

arrangerenwerkwoord

op voorhand vastleggenwerkwoord

regelenwerkwoord

suffix [suffixes] (morpheme added at the end of a word to modify the word's meaning)
noun
[UK: ˈsʌ.fɪks]
[US: ˈsʌ.fɪks]

aanhangselsubstantief
{n}

achtervoegselsubstantief
{n}

suffixsubstantief
{m}