Engels-Nederlands woordenboek »

fend betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
fend [fended, fending, fends] (to take care of or responsibility for oneself)
verb
[UK: fend]
[US: ˈfend]

zijn eigen boontjes doppenwerkwoord

fend for oneself (to take care of oneself without help)
verb
[UK: fend fɔː(r) wʌn.ˈself]
[US: ˈfend ˈfɔːr wʌn.ˈself]

zijn eigen boontjes doppenwerkwoord

fender [fenders] (metal framework in front of a fireplace)
noun
[UK: ˈfen.də(r)]
[US: ˈfen.dər]

haardschermsubstantief
{n}

fender [fenders] (nautical term)
noun
[UK: ˈfen.də(r)]
[US: ˈfen.dər]

stootkussensubstantief

stootwilsubstantief

vindersubstantief

fender [fenders] (panel of a car)
noun
[UK: ˈfen.də(r)]
[US: ˈfen.dər]

spatbordsubstantief

fender-bender (minor car accident)
noun

blikschadesubstantief
{f}

defend [defended, defending, defends] (ward off attacks against)
verb
[UK: dɪ.ˈfend]
[US: də.ˈfend]

verdedigenwerkwoord

defendant [defendants] (person prosecuted or sued, the accused)
noun
[UK: dɪ.ˈfen.dənt]
[US: də.ˈfen.dənt]

verdachtesubstantief
{m} {f}

verweerdersubstantief
{m}

defender [defenders] (someone who defends)
noun
[UK: dɪ.ˈfen.də(r)]
[US: də.ˈfen.dər]

verdedigersubstantief
{m}

verdedigstersubstantief
{f}

forfend [forfended, forfending, forfends] (prohibit; forbid; avert)
verb
[UK: fˈɔːfend]
[US: fˈɔːrfend]

behoedenwerkwoord

bewarenwerkwoord

verbiedenwerkwoord

offend [offended, offending, offends] (to annoy, cause discomfort or resent)
verb
[UK: ə.ˈfend]
[US: ə.ˈfend]

ergerenwerkwoord

irriterenwerkwoord

offend [offended, offending, offends] (to feel or become offended)
verb
[UK: ə.ˈfend]
[US: ə.ˈfend]

aanstoot nemenwerkwoord

zich ergerenwerkwoord

offend [offended, offending, offends] (to hurt the feelings)
verb
[UK: ə.ˈfend]
[US: ə.ˈfend]

beledigenwerkwoord

kwetsenwerkwoord

offend [offended, offending, offends] (to physically harm, pain)
verb
[UK: ə.ˈfend]
[US: ə.ˈfend]

kwellenwerkwoord

pijnigenwerkwoord

offend [offended, offending, offends] (to transgress or violate a law or moral requirement)
verb
[UK: ə.ˈfend]
[US: ə.ˈfend]

misdoenwerkwoord

offender [offenders] (a person who commits an offense against the law)
noun
[UK: ə.ˈfen.də(r)]
[US: ə.ˈfen.dər]

schuldigesubstantief
{m} {f}

repeat offender (repeat offender, see also: recidivist)
noun
[UK: rɪ.ˈpiːt ə.ˈfen.də(r)]
[US: rə.ˈpiːt ə.ˈfen.dər]

draaideurcrimineelsubstantief
{f}

recidivistsubstantief
{m}

recidivistesubstantief
{f}

sex offender (somebody who has committed a crime of a sexual nature)
noun

zedendelinquentsubstantief
{m}

Zoek geschiedenis