Engels-Nederlands woordenboek »

expect betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
expect [expected, expecting, expects] (to look for, look forward to, anticipate)
verb
[UK: ɪk.ˈspekt]
[US: ɪk.ˈspekt]

verwachtenwerkwoord

expectant (pregnant)
adjective
[UK: ɪk.ˈspek.tənt]
[US: ɪk.ˈspek.tənt]

in verwachtingbijvoeglijk naamwoord

expectation [expectations] (act or state of expecting)
noun
[UK: ˌek.spek.ˈteɪʃ.n̩]
[US: ˌek.spek.ˈteɪʃ.n̩]

afwachtingsubstantief
{f}

verwachtingsubstantief
{f}

expected (anticipated; thought to be about to arrive or occur)
adjective
[UK: ɪk.ˈspek.tɪd]
[US: ɪk.ˈspek.təd]

verwachtbijvoeglijk naamwoord

expecting (in expectation of giving birth; pregnant)
adjective
[UK: ɪk.ˈspekt.ɪŋ]
[US: ɪk.ˈspekt.ɪŋ]

in verwachtingbijvoeglijk naamwoord

life expectancy [life expectancies] (the amount of time one is expected to live)
noun
[UK: ˈlaɪ.fɪks.ˌpek.tən.sɪ]
[US: ˈlaɪ.fɪks.ˌpek.tən.sɪ]

levensverwachtingsubstantief
{f}

unexpected (not expected, anticipated or foreseen)
adjective
[UK: ˌʌ.nɪk.ˈspek.tɪd]
[US: ˌʌ.nɪk.ˈspek.təd]

onverwachtbijvoeglijk naamwoord

unexpectedly (in an unexpected manner)
adverb
[UK: ˌʌ.nɪk.ˈspek.tɪd.li]
[US: ˌʌ.nɪk.ˈspek.təd.li]

onverwachtsbijwoord