Engels-Nederlands woordenboek »

esau betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
Esau (son of Isaac and Rebekah)
proper noun
[UK: esa.u]
[US: ˈiː.ˌsɒ]

Esaueigennam

applesauce (nonsense)
interjection
[UK: ˈæ.pəl.ˌsɒs]
[US: ˈæ.pəl.ˌsɒs]

flauwekul!interjection

applesauce [applesauces] (nonsense)
noun
[UK: ˈæ.pəl.ˌsɒs]
[US: ˈæ.pəl.ˌsɒs]

flauwekulsubstantief
{m}

zeversubstantief
{m}

thesaurus [thesauri] (book of synonyms)
noun
[UK: θɪ.ˈsɔː.rəs]
[US: θə.ˈsɔː.rəs]

synoniemenboeksubstantief
{n}

thesaurussubstantief
{m}

Zoek geschiedenis