Engels-Nederlands woordenboek »

den betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
all of a sudden (colloquial: suddenly, see also: suddenly)
adverb
[UK: ɔːl əv ə ˈsʌd.n̩]
[US: ɔːl əv ə ˈsʌd.n̩]

plotselingbijwoord

American golden plover (Pluvialis dominica)
noun
[UK: ə.ˈmer.ɪk.ən ˈɡəʊl.dən ˈplʌ.və(r)]
[US: ə.ˈmer.ɪk.ən ˈɡoʊl.dən ˈplʌ.vər]

Amerikaanse goudpleviersubstantief
{m}

antecedent [antecedents] (ancestor)
noun
[UK: ˌæn.tɪ.ˈsiːdnt]
[US: ˌæn.tə.ˈsiː.dənt]

voorouder [voorouders]substantief
{c}

antecedent [antecedents] (any thing that precedes another thing)
noun
[UK: ˌæn.tɪ.ˈsiːdnt]
[US: ˌæn.tə.ˈsiː.dənt]

antecedentsubstantief
{n}

voorafgaandesubstantief
{n}

antecedent (earlier in time or order)
adjective
[UK: ˌæn.tɪ.ˈsiːdnt]
[US: ˌæn.tə.ˈsiː.dənt]

voorafgaandbijvoeglijk naamwoord

vroegerbijvoeglijk naamwoord

Ardennes (region)
proper noun
[UK: ɑːdˈenz]
[US: ɑːrdˈenz]

Ardenneneigennam

ardent (full of ardour)
adjective
[UK: ˈɑːdnt]
[US: ˈɑːr.dənt]

passioneelbijvoeglijk naamwoord

vurigbijvoeglijk naamwoord

ardent (glowing)
adjective
[UK: ˈɑːdnt]
[US: ˈɑːr.dənt]

brandendbijvoeglijk naamwoord

gloeiendbijvoeglijk naamwoord

Baden-Württemberg (state of Germany)
proper noun

Baden-Württembergeigennam

beast of burden (animal that carries or pulls a load)
noun
[UK: biːst əv ˈbɜːd.n̩]
[US: ˈbiːst əv ˈbɝː.dn̩]

lastdiersubstantief
{n}

bedridden (confined to bed)
adjective
[UK: ˈbed.ˌrɪd.n̩]
[US: ˈbe.ˌdrɪd.n̩]

bedlegerigbijvoeglijk naamwoord

beholden (obligated, bound by moral obligation)
adjective
[UK: bɪ.ˈhəʊl.dən]
[US: bɪˈho.ʊl.dən]

schatplichtigbijvoeglijk naamwoord

verplichtbijvoeglijk naamwoord

bid [bid, bidden, bidding, bids] (intransitive: to make an offer)
verb
[UK: bɪd]
[US: ˈbɪd]

biedenwerkwoord

bid [bid, bidden, bidding, bids] (to invite)
verb
[UK: bɪd]
[US: ˈbɪd]

uitnodigenwerkwoord

bid [bid, bidden, bidding, bids] (to issue a command)
verb
[UK: bɪd]
[US: ˈbɪd]

gebiedenwerkwoord

gelastenwerkwoord

bid [bid, bidden, bidding, bids] (to utter a greeting or salutation)
verb
[UK: bɪd]
[US: ˈbɪd]

biddenwerkwoord

Bose-Einstein condensate (gaseous superfluid)
noun

Bose-Einsteincondensaatsubstantief
{n}

botanical garden (a place where a variety of plants are grown for scientific reasons)
noun
[UK: bə.ˈtæ.nɪk.l̩ ˈɡɑːd.n̩]
[US: bə.ˈtæ.nɪk.l̩ ˈɡɑːr.dn̩]

botanische tuinsubstantief
{m}

Brandenburg (state in northeast Germany)
proper noun
[UK: ˈbræn.dən.bərɡ]
[US: ˈbræn.dən.bərɡ]

Brandenburgeigennam
{n}

broaden [broadened, broadening, broadens] (to make broad)
verb
[UK: ˈbrɔːd.n̩]
[US: ˈbrɒd.n̩]

verbredenwerkwoord

verruimenwerkwoord

burden [burdened, burdening, burdens] (encumber)
verb
[UK: ˈbɜːd.n̩]
[US: ˈbɝː.dn̩]

bezwarenwerkwoord

opgescheept zitten metwerkwoord

burden [burdens] (heavy load)
noun
[UK: ˈbɜːd.n̩]
[US: ˈbɝː.dn̩]

lastsubstantief
{m}

burden of proof (duty of a party in a legal proceeding)
noun
[UK: ˈbɜːd.n̩ əv pruːf]
[US: ˈbɝː.dn̩ əv ˈpruːf]

bewijslastsubstantief
{m}

lastsubstantief
{m}

burdensomeness (the state or quality of being burdensome)
noun

belastingsubstantief
{f}

lastsubstantief
{m}

cadence [cadences] (balanced, rhythmic flow)
noun
[UK: ˈkeɪ.dəns]
[US: ˈkeɪ.dəns]

cadanssubstantief
{f}

churchwarden (lay officer who handles secular affairs of the parish)
noun
[UK: tʃɜːʧ.ˈwɔːd.n̩]
[US: tʃɝːʧ.ˈwɔːr.dn̩]

kerkmeestersubstantief
{m}

kerkmeesteressubstantief
{f}

kerkvoogdsubstantief
{m}

climate denialist (supporter of climate denialism)
noun

klimaatontkennersubstantief
{m}

climate denier noun

klimaatontkennersubstantief
{m}

1234