Engels-Nederlands woordenboek »

dark betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
dark (a complete or partial absence of light)
noun
[UK: dɑːk]
[US: ˈdɑːrk]

donkersubstantief
{n}

dark [darker, darkest] (having an absolute or relative lack of light)
adjective
[UK: dɑːk]
[US: ˈdɑːrk]

donkerbijvoeglijk naamwoord

duisterbijvoeglijk naamwoord

dark [darker, darkest] (hidden, secret)
adjective
[UK: dɑːk]
[US: ˈdɑːrk]

geheimbijvoeglijk naamwoord

dark (ignorance)
noun
[UK: dɑːk]
[US: ˈdɑːrk]

ongewissesubstantief

onwetendheidsubstantief
{f}

dark (nightfall)
noun
[UK: dɑːk]
[US: ˈdɑːrk]

het vallen van de avondsubstantief
{c}

nachtvalsubstantief
{c}

dark chocolate (type of chocolate)
noun
[UK: dɑːk ˈtʃɒ.klət]
[US: ˈdɑːrk ˈtʃɒ.klət]

pure chocoladesubstantief

dark crimson underwing (Catocala sponsa)
noun

karmozijnrood weeskindsubstantief
{n}

dark energy (hypothetical form of energy which, it is supposed, is spread uniformly throughout space and time and has anti-gravitational properties)
noun
[UK: dɑːk ˈe.nə.dʒi]
[US: ˈdɑːrk ˈe.nər.dʒi]

donkere energiesubstantief
{f}

dark kitchen noun

spookkeukensubstantief
{f}

dark matter (particles of matter that cannot be detected by their radiation)
noun
[UK: dɑːk ˈmæ.tə(r)]
[US: ˈdɑːrk ˈmæ.tər]

donkere materiesubstantief
{f}

dark red (dark red - translation entry)
adjective

donkerroodbijvoeglijk naamwoord

dark-skinned (having dark skin)
adjective
[UK: dɑːk skɪnd]
[US: ˈdɑːrk ˈskɪnd]

donkerbijvoeglijk naamwoord

donkerhuidigbijvoeglijk naamwoord

darken [darkened, darkening, darkens] (to become dark(er) in colour)
verb
[UK: ˈdɑːkən]
[US: ˈdɑːrkən]

donkerder wordenwerkwoord

darken [darkened, darkening, darkens] (to become darker (less bright))
verb
[UK: ˈdɑːkən]
[US: ˈdɑːrkən]

donker wordenwerkwoord

darken [darkened, darkening, darkens] (to make dark by reducing light)
verb
[UK: ˈdɑːkən]
[US: ˈdɑːrkən]

verdonkerenwerkwoord

verduisterenwerkwoord

darken [darkened, darkening, darkens] (to make dark(er) in colour)
verb
[UK: ˈdɑːkən]
[US: ˈdɑːrkən]

donkerder kleurenwerkwoord

donkerder makenwerkwoord

darkness (gloom)
noun
[UK: ˈdɑːk.nəs]
[US: ˈdɑːrk.nəs]

schemeringsubstantief
{f}

darkness (state of being dark)
noun
[UK: ˈdɑːk.nəs]
[US: ˈdɑːrk.nəs]

donkerheidsubstantief
{f}

duisternissubstantief
{f}

darkroom [darkrooms] (dark room where photographs are developed)
noun
[UK: ˈdɑː.kruːm]
[US: ˈdɑːr.ˌkruːm]

dokasubstantief
{m} {f}

after dark (after nightfall, at night)
preposition
[UK: ˈɑːf.tə(r) dɑːk]
[US: ˈæf.tər ˈdɑːrk]

na het donkerpreposition

na het vallen van de avondpreposition

nadat de nacht gevallen ispreposition

all cats are grey in the dark (proverb)
phrase

bij nacht zijn alle katten grauwphrase

at dark (during nightfall)
preposition

wanneer de avond valtpreposition

before dark (before night begins to fall)
preposition

voor donkerpreposition

voordat het donker wordtpreposition

endarken (to render dark or darker)
verb

verduisterenwerkwoord

pitch-dark (absolutely dark or black; as dark as pitch)
adjective
[UK: ˈpɪtʃ dɑːk]
[US: ˈpɪtʃ dɑːrk]

pikzwartbijvoeglijk naamwoord