Engels-Nederlands woordenboek »

count betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
count [counts] (a countdown)
noun
[UK: kaʊnt]
[US: ˈkaʊnt]

aftellingsubstantief
{f}

count [counts] (ruler of a county (male))
noun
[UK: kaʊnt]
[US: ˈkaʊnt]

graafsubstantief
{m}

count [counts] (the act of counting)
noun
[UK: kaʊnt]
[US: ˈkaʊnt]

tellingsubstantief

count [counted, counting, counts] (to enumerate or determine number)
verb
[UK: kaʊnt]
[US: ˈkaʊnt]

tellenwerkwoord

count down verb
[UK: kaʊnt daʊn]
[US: ˈkaʊnt ˈdaʊn]

aftellenwerkwoord

Count Dracula (fictional vampire)
proper noun

Graaf Draculaeigennam
{m}

count noun (noun used to refer to things that can be counted)
noun

telbaar substantiefsubstantief
{n}

telbaar zelfstandig naamwoordsubstantief
{n}

count on (rely upon, trust, or expect)
verb
[UK: kaʊnt ɒn ˈsʌm.bə.di]
[US: ˈkaʊnt ɑːn ˈsʌm.ˌbɑː.di]

rekenen opwerkwoord

countable (capable of being counted, having a quantity)
adjective
[UK: ˈkaʊn.təb.l̩]
[US: ˈkaʊn.təb.l̩]

telbaarbijvoeglijk naamwoord

telbarebijvoeglijk naamwoord

countable (math: having a bijection with a subset of the natural numbers)
adjective
[UK: ˈkaʊn.təb.l̩]
[US: ˈkaʊn.təb.l̩]

aftelbaarbijvoeglijk naamwoord

countdown (a count backward to the time of some event)
noun
[UK: ˈkaʊnt.daʊn]
[US: ˈkaʊnt.ˌdaʊn]

aftellensubstantief
{n}

aftellingsubstantief
{f}

countenance [countenances] (face)
noun
[UK: ˈkaʊn.tɪ.nəns]
[US: ˈkaʊn.tə.nəns]

gelaatsuitdrukkingsubstantief

verschijningsubstantief

countenance [countenanced, countenancing, countenances] (tolerate, support, sanction)
verb
[UK: ˈkaʊn.tɪ.nəns]
[US: ˈkaʊn.tə.nəns]

duldenwerkwoord

gedogenwerkwoord

counter [counters] (kitchen surface for food preparation)
noun
[UK: ˈkaʊn.tə(r)]
[US: ˈkaʊn.tər]

aanrechtsubstantief
{n}

counter [counters] (table or board on which business is transacted)
noun
[UK: ˈkaʊn.tə(r)]
[US: ˈkaʊn.tər]

baliesubstantief
{f}

toonbanksubstantief
{f}

counter-attack (an attack made in response to an attack by the opponents)
noun
[UK: ˈkaʊn.tə.rə.ˌtæk]
[US: ˈkæʊn.tə.rə.ˌtæk]

tegenaanvalsubstantief
{m}

counteract [counteracted, counteracting, counteracts] (to act in opposition to)
verb
[UK: ˌkaʊn.tə.ˈrækt]
[US: ˈkaʊn.tə.ˌrækt]

tegengaanwerkwoord

counterargument [counterarguments] (an argument that is opposed to another argument)
noun
[UK: kˈaʊntərˌɑːɡjuːmənt]
[US: kˈaʊntɚrˌɑːrɡjuːmənt]

tegenargumentsubstantief
{n}

counterbalance [counterbalances] (force or influence balancing an opposite one)
noun
[UK: ˌkaʊn.tə.ˈbæ.ləns]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌbæ.ləns]

gelijke krachtsubstantief
{n}

tegenkrachtsubstantief
{n}

counterbalance (to apply weight in order to balance)
verb
[UK: ˌkaʊn.tə.ˈbæ.ləns]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌbæ.ləns]

een tegengewicht vormen voorwerkwoord

opwegen tegenwerkwoord

counterbalance (to match or equal in effect when applying opposing force)
verb
[UK: ˌkaʊn.tə.ˈbæ.ləns]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌbæ.ləns]

een tegenkracht vormen voorwerkwoord

counterbalance [counterbalances] (weight balancing an opposite one)
noun
[UK: ˌkaʊn.tə.ˈbæ.ləns]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌbæ.ləns]

gelijk gewichtsubstantief
{n}

tegenwichtsubstantief
{n}

counterbore [counterbores] (recess-machining tool)
noun
[UK: kˈaʊntəbˌɔː]
[US: kˈaʊntɚbˌoːr]

verzinkboorsubstantief
{m} {f}

counterclaim [counterclaims] (suit filed by a defendant against a plaintiff)
noun
[UK: ˈkaʊn.tə.kleɪm]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌklem]

eis in reconventiesubstantief
{m}

tegeneissubstantief
{m}

countercoup noun

contracoupsubstantief
{m}

tegencoupsubstantief
{m}

tegenstaatsgreepsubstantief
{m}

counterculture [countercultures] (any culture whose values and lifestyles are opposed to those of the established mainstream culture, especially to western culture)
noun
[UK: ˈkaʊn.tərˌk.əl.tʃə(r)]
[US: ˈkaʊn.tərˌk.əl.tʃər]

tegencultuursubstantief
{f}

counterespionage (activities to prevent spying)
noun
[UK: ˌkaʊn.tə.ˈre.spɪə.nɑːʒ]
[US: ˌkɑːwn.tə.ˈre.spiənadʒ]

contraspionagesubstantief
{f}

counterexample [counterexamples] (instance of the falsity)
noun
[UK: kˈaʊntərɪɡzˌampəl]
[US: kˈaʊntɚrɪɡzˌæmpəl]

tegenvoorbeeldsubstantief
{n}

12