Engels-Nederlands woordenboek »
complete betekenis in Nederlands
| Engels | Nederlands |
|---|---|
| complete [completed, completing, completes] (to finish) verb [UK: kəm.ˈpliːt] [US: kəm.ˈpliːt] | voltooienwerkwoord |
| complete [completed, completing, completes] (to make whole or entire) verb [UK: kəm.ˈpliːt] [US: kəm.ˈpliːt] | aanvullenwerkwoord |
| complete [completer, completest] (with everything included) adjective [UK: kəm.ˈpliːt] [US: kəm.ˈpliːt] | algeheelbijvoeglijk naamwoord allesomvattendbijvoeglijk naamwoord compleetbijvoeglijk naamwoord volledigbijvoeglijk naamwoord |
| complete graph (graph) noun | volledige graafsubstantief |
| completely (in a complete manner) adverb [UK: kəm.ˈpliːt.li] [US: kəm.ˈpliːt.li] | compleetbijwoord volkomenbijwoord volledigbijwoord |
| completely (to the fullest extent or degree) adverb [UK: kəm.ˈpliːt.li] [US: kəm.ˈpliːt.li] | helemaalbijwoord |
| incomplete (not complete) adjective [UK: ˌɪnk.əm.ˈpliːt] [US: ˌɪnk.əm.ˈpliːt] | inkompleetbijvoeglijk naamwoord |
| NP-complete (both NP and NP-hard) adjective | NP-compleetbijvoeglijk naamwoord NP-volledigbijvoeglijk naamwoord |
