Engels | Nederlands |
---|---|
comfort [comforts] (consolation) noun [UK: ˈkʌm.fət] [US: ˈkʌm.fərt] | troostsubstantief |
comfort [comforts] (contentment, ease) noun [UK: ˈkʌm.fət] [US: ˈkʌm.fərt] | comfortsubstantief gemaksubstantief |
comfort [comforted, comforting, comforts] (to make comfortable) verb [UK: ˈkʌm.fət] [US: ˈkʌm.fərt] | comfort verschaffenwerkwoord het gemakkelijk makenwerkwoord |
comfort [comforted, comforting, comforts] (to provide comfort) verb [UK: ˈkʌm.fət] [US: ˈkʌm.fərt] | troostenwerkwoord |
comfort food (food consumed to feel comfort or alleviate stress) noun | troostetensubstantief troostvoedselsubstantief |
comfort woman (forced prostitute) noun | troostmeisjesubstantief |
comfort zone (circumstances in which a person feels relaxed) noun [UK: ˈkʌm.fət zəʊn] [US: ˈkʌm.fərt ˈzoʊn] | luie stoelsubstantief |
comfortable (providing physical comfort and ease) adjective [UK: ˈkʌmf.təb.l̩] [US: ˈkʌm.fər.təb.l̩] | comfortabelbijvoeglijk naamwoord gemakkelijkbijvoeglijk naamwoord |
comfortable adjective [UK: ˈkʌmf.təb.l̩] [US: ˈkʌm.fər.təb.l̩] | veiligbijvoeglijk naamwoord |
comfortable in one's own skin (confident) adjective | goed in zijn velbijvoeglijk naamwoord |
comforting (giving comfort) adjective [UK: ˈkʌm.fət.ɪŋ] [US: ˈkʌm.fərt.ɪŋ] | geruststellendbijvoeglijk naamwoord geruststellendebijvoeglijk naamwoord troostendbijvoeglijk naamwoord troostendebijvoeglijk naamwoord |
uncomfortable (not comfortable) adjective [UK: ʌnˈk.ʌmf.təb.l̩] [US: ʌnˈk.əm.fər.təb.l̩] | ongemakkelijkbijvoeglijk naamwoord |