Engels-Nederlands woordenboek »

coil betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
coil [coils] (electrical)
noun
[UK: kɔɪl]
[US: ˌkɔɪl]

spoelsubstantief
{f}

coil [coils] (noise)
noun
[UK: kɔɪl]
[US: ˌkɔɪl]

rumoersubstantief
{n}

coil [coils] (something wound)
noun
[UK: kɔɪl]
[US: ˌkɔɪl]

spiraalsubstantief
{c}

veersubstantief
{f}

coil [coiled, coiling, coils] (wind into regular rings)
verb
[UK: kɔɪl]
[US: ˌkɔɪl]

oprollenwerkwoord

opwindenwerkwoord

coilgun (any device that uses electromagnets to accelerate a magnetic projectile)
noun

spoelgeweersubstantief

recoil (pushback from a fired firearm)
noun
[UK: rɪˈkɔɪl]
[US: riˌk.ɔɪl]

terugslagsubstantief
{c}

recoil [recoiled, recoiling, recoils] (to pull back, especially in disgust, horror or astonishment)
verb
[UK: rɪˈkɔɪl]
[US: riˌk.ɔɪl]

terugdeinzenwerkwoord

terugschrikkenwerkwoord

terugtrekkenwerkwoord