Engels-Nederlands woordenboek »

both betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
both (both...and...)
conjunction
[UK: bəʊθ]
[US: boʊθ]

zowel ... als ...voegwoord

both (each of two; one and the other)
determiner
[UK: bəʊθ]
[US: boʊθ]

allebeideterminer

allebeidedeterminer

alletweedeterminer

beidedeterminer

both … and conjunction

zowel … alsvoegwoord

zowel … als ookvoegwoord

bother [bothered, bothering, bothers] (make or take trouble)
verb
[UK: ˈbɒð.ə(r)]
[US: ˈbɑːð.r̩]

moeite doenwerkwoord

bother (mild expression of annoyance/irritation)
interjection
[UK: ˈbɒð.ə(r)]
[US: ˈbɑːð.r̩]

verdorieinterjection

bother [bothered, bothering, bothers] (to annoy, disturb)
verb
[UK: ˈbɒð.ə(r)]
[US: ˈbɑːð.r̩]

storenwerkwoord

bother [bothers] (trouble, inconvenience)
noun
[UK: ˈbɒð.ə(r)]
[US: ˈbɑːð.r̩]

moeitesubstantief

butter one's bread on both sides (profit from two things at the same time)
verb

van twee walletjes etenwerkwoord

Gulf of Bothnia (arm of the Baltic)
proper noun
[UK: ɡʌlf əv]
[US: ˈɡəlf əv]

Botnische Golfeigennam
{f}

Zoek geschiedenis