Engels-Nederlands woordenboek »

beat betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
beat (exhausted)
adjective
[UK: biːt]
[US: ˈbiːt]

afgematbijvoeglijk naamwoord

bekafbijvoeglijk naamwoord

uitgeputbijvoeglijk naamwoord

beat (fabulous)
adjective
[UK: biːt]
[US: ˈbiːt]

mietersbijvoeglijk naamwoord

beat [beats] (interference between two tones of almost equal frequency)
noun
[UK: biːt]
[US: ˈbiːt]

zwevingsubstantief
{f}

beat [beats] (patrolled route)
noun
[UK: biːt]
[US: ˈbiːt]

rondesubstantief
{f}

beat [beats] (rhythm)
noun
[UK: biːt]
[US: ˈbiːt]

beatsubstantief
{m}

pulssubstantief
{f}

ritmesubstantief
{n}

beat [beat, beaten, beating, beats] (to hit, to knock, to pound, to strike)
verb
[UK: biːt]
[US: ˈbiːt]

kloppenwerkwoord

slaanwerkwoord

beat [beat, beaten, beating, beats] (to win against)
verb
[UK: biːt]
[US: ˈbiːt]

overwinnenwerkwoord

verslaanwerkwoord

beat around the bush (to treat a topic but omit its main points)
verb
[UK: biːt ə.ˈraʊnd ðə bʊʃ]
[US: ˈbiːt ə.ˈraʊnd ðə ˈbʊʃ]

om de hete brei dansenwerkwoord

rond de pot draaienwerkwoord

beat it (to go away)
verb

opdonderenwerkwoord

opflikkerenwerkwoord

ophoepelenwerkwoord

ophoerenwerkwoord

oplazerenwerkwoord

oprottenwerkwoord

opsodemieterenwerkwoord

wegwezenwerkwoord

beat to a pulp (beat up)
verb

tot moes slaanwerkwoord

beatbox (to use one’s mouth, lips, tongue, voice, etc. as a percussive instrument)
verb

beatboxenwerkwoord

beater [beaters] (a kitchen implement for mixing)
noun
[UK: ˈbiː.tə(r)]
[US: ˈbiː.tər]

kloppersubstantief
{m}

beater [beaters] (an automobile in poor operating condition)
noun
[UK: ˈbiː.tə(r)]
[US: ˈbiː.tər]

wraksubstantief
{n}

beater [beaters] (person who drives game towards the shooters)
noun
[UK: ˈbiː.tə(r)]
[US: ˈbiː.tər]

drijversubstantief
{m}

beater [beaters] (stick to play a percussion instrument)
noun
[UK: ˈbiː.tə(r)]
[US: ˈbiː.tər]

trommelstoksubstantief

beatified (declared that a deceased has entered heaven)
adjective
[UK: bi.ˈæ.tɪ.faɪd]
[US: bi.ˈæ.tɪ.faɪd]

zaligbijvoeglijk naamwoord

beatitude [beatitudes] (supreme, utmost bliss and happiness)
noun
[UK: bi.ˈæ.tɪ.tjuːd]
[US: bi.ˈæ.tɪ.tjuːd]

gelukzaligheidsubstantief

Beatrice (female given name)
proper noun
[UK: ˈbɪə.trɪs]
[US: ˈbiːə.trəs]

Beatrijseigennam

Beatrixeigennam

browbeat [browbeat, browbeaten, browbeating, browbeats] (to bully in an intimidating way)
verb
[UK: ˈbraʊ.biːt]
[US: ˈbraʊ.ˌbiːt]

bruuskerenwerkwoord

inschuchterenwerkwoord

intimiderenwerkwoord

carpet beater (tool used in housecleaning)
noun
[UK: ˈkɑː.pɪt ˈbiː.tə(r)]
[US: ˈkɑːr.pət ˈbiː.tər]

mattenkloppersubstantief
{m}

devil's beating his wife (interjection uttered when it rains while the sun is shining, see also: sunshower)
interjection

het is kermis in de helinterjection

downbeat (sad)
adjective
[UK: ˈdaʊn.biːt]
[US: daʊn.ˈbiːt]

droefbijvoeglijk naamwoord

pessimistischbijvoeglijk naamwoord

12