Engels-Nederlands woordenboek »

assist betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
assist ((soccer) a pass that is decisive in scoring a goal)
noun
[UK: ə.ˈsɪst]
[US: ə.ˈsɪst]

assistsubstantief
{m}

assist [assisted, assisting, assists] (help)
verb
[UK: ə.ˈsɪst]
[US: ə.ˈsɪst]

assisterenwerkwoord

bijstaanwerkwoord

assist [assisted, assisting, assists] (to make a pass in a sport)
verb
[UK: ə.ˈsɪst]
[US: ə.ˈsɪst]

een voorzet gevenwerkwoord

voorzettenwerkwoord

assistance (aid; help; the act or result of assisting)
noun
[UK: ə.ˈsɪ.stəns]
[US: ə.ˈsɪ.stəns]

assistentiesubstantief
{f}

hulpsubstantief
{f}

assistant [assistants] (person who assists)
noun
[UK: ə.ˈsɪ.stənt]
[US: ə.ˈsɪ.stənt]

assistentsubstantief
{m}

assistentesubstantief
{f}

assistant referee (official at a football match)
noun

assistent-scheidsrechtersubstantief
{m}

bassist [bassists] (musician)
noun
[UK: ˈbeɪ.sɪst]
[US: ˈbeɪ.ˌsɪst]

bassistsubstantief
{m}

shop assistant [shop assistants] (shop employee)
noun
[UK: ʃɒp ə.ˈsɪ.stənt]
[US: ˈʃɑːp ə.ˈsɪ.stənt]

verkoopstersubstantief
{f}

verkopersubstantief
{m}