Engels-Nederlands woordenboek »

assert betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
assert [asserted, asserting, asserts] (to affirm)
verb
[UK: ə.ˈsɜːt]
[US: ə.ˈsɝːt]

bevestigenwerkwoord

assert [asserted, asserting, asserts] (To maintain or defend, as a cause or a claim, by words or measures)
verb
[UK: ə.ˈsɜːt]
[US: ə.ˈsɝːt]

behoudenwerkwoord

verdedigenwerkwoord

assertion [assertions] (affirmation; statement asserted)
noun
[UK: ə.ˈsɜːʃ.n̩]
[US: ə.ˈsɝː.ʃn̩]

bevestigingsubstantief

assertive (boldly self-assured)
adjective
[UK: ə.ˈsɜː.tɪv]
[US: ə.ˈsɝː.tɪv]

assertiefbijvoeglijk naamwoord

mondigbijvoeglijk naamwoord