Engels | Nederlands |
---|---|
apparently (according to what the speaker has read or been told) adverb [UK: ə.ˈpæ.rənt.li] [US: ə.ˈpe.rənt.li] | naar het schijntbijwoord |
apparently (seemingly) adverb [UK: ə.ˈpæ.rənt.li] [US: ə.ˈpe.rənt.li] | ogenschijnlijkbijwoord schijnbaarbijwoord |
appearances are deceptive (Appearance is not enough to judge anything or anyone) phrase [UK: ə.ˈpɪə.rən.sɪz ə(r) dɪ.ˈsep.tɪv] [US: ə.ˈpɪ.rən.səz ˈɑːr də.ˈsep.tɪv] | kleren maken nee manphrase |
appear [appeared, appearing, appears] (to become visible to the apprehension of the mind) verb [UK: ə.ˈpɪə(r)] [US: ə.ˈpɪr] | blijkenwerkwoord |
appear [appeared, appearing, appears] (to come before the public) verb [UK: ə.ˈpɪə(r)] [US: ə.ˈpɪr] | haar opwachting makenwerkwoord optredenwerkwoord zijn opwachting makenwerkwoord |
appear [appeared, appearing, appears] (to come or be in sight; to be in view; to become visible) verb [UK: ə.ˈpɪə(r)] [US: ə.ˈpɪr] | verschijnenwerkwoord |
appear [appeared, appearing, appears] (to seem; to have a certain semblance; to look) verb [UK: ə.ˈpɪə(r)] [US: ə.ˈpɪr] | lijkenwerkwoord |
arctic hare (Lepus arcticus) noun | poolhaassubstantief |
aware (having knowledge of something) adjective [UK: ə.ˈweə(r)] [US: ə.ˈwer] | op de hoogte zijnbijvoeglijk naamwoord |
aware (vigilant, on one's guard) adjective [UK: ə.ˈweə(r)] [US: ə.ˈwer] | op zijn hoedebijvoeglijk naamwoord waakzaambijvoeglijk naamwoord |
awareness [awarenesses] (the state of consciousness) noun [UK: ə.ˈweə.nəs] [US: ə.ˈwer.nəs] | besefsubstantief bewustzijnsubstantief |
awareness [awarenesses] (the state or quality of being aware of something) noun [UK: ə.ˈweə.nəs] [US: ə.ˈwer.nəs] | zich bewust zijn vansubstantief |
bare [barer, barest] (having no decoration) adjective [UK: beə(r)] [US: ˈber] | kaalbijvoeglijk naamwoord |
bare [barer, barest] (naked, uncovered) adjective [UK: beə(r)] [US: ˈber] | blootbijvoeglijk naamwoord |
barefoot (wearing nothing on the feet) adjective [UK: ˈbeə.fʊt] [US: ˈber.ˌfʊt] | barrevoetsbijvoeglijk naamwoord blootsvoetsbijvoeglijk naamwoord |
barefoot (wearing nothing on the feet) adverb [UK: ˈbeə.fʊt] [US: ˈber.ˌfʊt] | barrevoetsbijwoord blootsvoetsbijwoord op blote voetenbijwoord |
bareheaded (having no covering on the head) adjective [UK: beə.ˈhe.dɪd] [US: beə.ˈhe.dɪd] | blootshoofdsbijvoeglijk naamwoord |
barely (by a small margin) adverb [UK: ˈbeə.li] [US: ˈber.li] | amperbijwoord kuimbijwoord nauwelijksbijwoord |
Barents Island (island) proper noun | Barentszeilandeigennam |
Barents Sea (part of the Arctic Ocean) proper noun [UK: ˈbe.rənts siː] [US: ˈbe.rənts ˈsiː] | Barentszzeeeigennam |
bat-eared fox [bat-eared foxes] (Otocyon megalotis) noun [UK: bæt ɪəd fɒks ] [US: bæt ɪrd fɑks ] | grootoorvossubstantief lepelhondsubstantief |
be careful (proceed with caution) interjection | kijk uitinterjection pas opinterjection wees voorzichtiginterjection |
bearer [bearers] (domestic servant in India) noun [UK: ˈbeə.rə(r)] [US: ˈbe.rər] | koeliesubstantief |
bearer [bearers] (one who bears) noun [UK: ˈbeə.rə(r)] [US: ˈbe.rər] | dragersubstantief |
bearer [bearers] (possessor of a cheque, bond, etc.) noun [UK: ˈbeə.rə(r)] [US: ˈbe.rər] | toondersubstantief |
beggar [beggared, beggaring, beggars] (to make a beggar of someone) verb [UK: ˈbe.ɡə(r)] [US: ˈbe.ɡər] | aan de bedelstaf brengenwerkwoord ruïnerenwerkwoord |