act betekenis in Nederlands
| Engels | Nederlands |
|---|---|
| activity [activities] (something done as an action or a movement) noun [UK: æk.ˈtɪ.və.ti] [US: æk.ˈtɪ.və.ti] | werkzaamheidsubstantief |
| activity [activities] (state or quality of being active) noun [UK: æk.ˈtɪ.və.ti] [US: æk.ˈtɪ.və.ti] | actiefsubstantief activiteitsubstantief |
| actor [actors] (one who acts; a doer) noun [UK: ˈæk.tə(r)] [US: ˈæk.tər] | doenersubstantief |
| actor [actors] (person who performs in a theatrical play or film, see also: actress) noun [UK: ˈæk.tə(r)] [US: ˈæk.tər] | acteursubstantief actricesubstantief toneelspeelstersubstantief toneelspelersubstantief |
| actress [actresses] (female actor, see also: actor) noun [UK: ˈæk.trəs] [US: ˈæk.trəs] | actricesubstantief |
| Acts of the Apostles (fifth book of the New Testament) proper noun [UK: ækts əv ðə ə.ˈpɒs.l̩z] [US: ˈækts əv ðə ə.ˈpɑːs.l̩z] | Handelingeneigennam Handelingen van de aposteleneigennam |
| actual (emphasise a noun) adjective [UK: ˈæk.tʃuəl] [US: ˈæk.tʃə.wəl] | eigenlijkbijvoeglijk naamwoord feitelijkbijvoeglijk naamwoord |
| actual (existing in act or reality, not just potentially) adjective [UK: ˈæk.tʃuəl] [US: ˈæk.tʃə.wəl] | daadwerkelijkbijvoeglijk naamwoord effectiefbijvoeglijk naamwoord reëelbijvoeglijk naamwoord werkelijkbijvoeglijk naamwoord |
| actual (factual, real, not just apparent or even false) adjective [UK: ˈæk.tʃuəl] [US: ˈæk.tʃə.wəl] | echtbijvoeglijk naamwoord |
| actual (in action at the time being) adjective [UK: ˈæk.tʃuəl] [US: ˈæk.tʃə.wəl] | actueelbijvoeglijk naamwoord huidigbijvoeglijk naamwoord |
| actuality [actualities] (the quality of being actual or factual) noun [UK: ˌæk.tʃu.ˈæ.lə.ti] [US: ˌæk.tʃə.ˈwæ.lə.ti] | feitsubstantief realiteitsubstantief werkelijkheidsubstantief |
| actually (In act or in fact; really; in truth; positively) adverb [UK: ˈæk.tʃuə.li] [US: ˈæk.tʃə.wə.li] | eigenlijkbijwoord feitelijkbijwoord in werkelijkheidbijwoord |
| actuarial (pertaining to actuaries) adjective [UK: ˌæk.tʃu.ˈeə.riəl] [US: ˌæk.tʃə.ˈwe.riəl] | actuarieelbijvoeglijk naamwoord |
| actuarial science (discipline within applied mathematics dealing with risk assessment; practice of applying mathematical and statistical methods to assess risk) noun | actuariaatsubstantief verzekeringsmathematieksubstantief verzekeringswiskundesubstantief |
| actuary [actuaries] (maker of insurance calculations) noun [UK: ˈæk.tʃuə.ri] [US: ˈæk.tʃə.ˌwe.ri] | actuarissubstantief verzekeringswiskundigesubstantief |
| actuate [actuated, actuating, actuates] (to activate; put into motion) verb [UK: ˈæk.tʃueɪt] [US: ˈæk.tʃə.ˌwet] | aandrijvenwerkwoord |
| actuate [actuated, actuating, actuates] (to incite to action) verb [UK: ˈæk.tʃueɪt] [US: ˈæk.tʃə.ˌwet] | aanzettenwerkwoord |
| abacterial (not caused by bacteria, characterized by lack of bacteria) adjective | abacterieelbijvoeglijk naamwoord |
| abacterially (without the presence or use of bacteria) adverb | abacterieelbijwoord |
| abactinal (pertaining to the surface or end opposite to the mouth in a radiate animal) adjective | abactinaalbijvoeglijk naamwoord |
| abactor (one who steals and drives away cattle or beasts by herds) noun | runderdiefsubstantief veediefsubstantief |
| ablactation [ablactations] (weaning) noun [UK: ˌæ.blək.ˈteɪ.ʃən] [US: ˌæ.blək.ˈteɪ.ʃən] | ablactatiesubstantief |
