Engels-Nederlands woordenboek »

aboriginal betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
aboriginal [aboriginals] (animal or plant native to a region)
noun
[UK: ˌæ.bə.ˈrɪ.dʒn̩əl]
[US: ˌæ.bə.ˈrɪ.dʒn̩əl]

inheemssubstantief

aboriginal (living in a land before colonization)
adjective
[UK: ˌæ.bə.ˈrɪ.dʒn̩əl]
[US: ˌæ.bə.ˈrɪ.dʒn̩əl]

autochtoonbijvoeglijk naamwoord

Aboriginal (original inhabitant of any land)
noun
[UK: ˌæ.bə.ˈrɪ.dʒn̩əl]
[US: ˌæ.bə.ˈrɪ.dʒn̩əl]

inboorlingsubstantief
{m}

inboorlingesubstantief
{f}

Aboriginal (original inhabitant of Australia)
noun
[UK: ˌæ.bə.ˈrɪ.dʒn̩əl]
[US: ˌæ.bə.ˈrɪ.dʒn̩əl]

Aboriginalsubstantief
{m}

aboriginal (original; indigenous)
adjective
[UK: ˌæ.bə.ˈrɪ.dʒn̩əl]
[US: ˌæ.bə.ˈrɪ.dʒn̩əl]

inheemsbijvoeglijk naamwoord

inheemsebijvoeglijk naamwoord