Duits-Nederlands woordenboek »

wo betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
schren (schrt) [schwor/schwur; hat geschworen] Verb

eeneedafleggenv

zwerenv

gewogen Adjektiv

goedgezindbijvoeglijk naamwoord

gunstigbijvoeglijk naamwoord

toegenegenbijvoeglijk naamwoord

welgezindbijvoeglijk naamwoord

gehnen [gehnte; hat gehnt] (an +AKK) Verb

aanwennenv

gewoonmakenv

wennenv

die Gewohnheit [der Gewohnheit; die Gewohnheiten] Substantiv

gebruiksubstantief

gewoontesubstantief

usancesubstantief

die Moosbeere [der Moosbeere; die Moosbeeren] (Gehnliche Moosbeere) Substantiv

veenbessubstantief

der Efeu (auch: Gemeine Efeu, Gehnlicher Efeu) Substantiv

klimopm

das Gänseblümchen [des Gänseblümchens; die Gänseblümchen] (Gehnliches Gänseblümchen) (auch: Ausdauerndes Gänseblümchen; Mehrjähriges Gänseblümchen; Maßliebchen; Tausendschön; Monatsröserl oder schweizerisch: Margritli) Substantiv

madeliefje [madeliefjes]o

meizoentjeo

das Gelbe [des Gelbes; die Gelbe] Substantiv

boogo

boogvormigbouwselo

gewelfo

rondingo

Gelbedach

koepelm

gewinnen [gewann; hat gewonnen] (an +Dat) Verb

behalenv

verdienenv

winnenv

werben [warb; hat geworben für +AKK] Verb

aanbrengenv

aanwervenv

koppelenv

wervenv

werden [wurde/(veraltet:) ward; ist geworden] Verb

gebeurenwerkwoord

ontstaanwerkwoord

opkomenwerkwoord

rakenwerkwoord

toegaanwerkwoord

voortganghebbenwerkwoord

wordenwerkwoord

werfen [warf; hat geworfen] Verb

gooienv

keilenv

uitspelenv

werpenv

das Hauptwort [des Hauptwort(e)s; die Hauptrter] Substantiv

substantiefo

6789